zondag 31 augustus 2008

Kopeke of let

Dinsdag werd het nieuwste boek van een ouwe schoolmakker geïnaugureerd. Omdat het een boek over Rusland was, ging dat gepaard met vodka in de ondergrondse Doucha bar van Café Les Nouveaux Russes.
Ik voelde mij daar direct thuis. De prullaria, de muziek, de drank, de bediening, alles was er in het Russisch. De muren van de twee toiletten waren behangen met driehonderd vijfendertig verschillende vodka-etikketten. Ik ging vier keer plassen om ze allemaal te tellen en maakte telkens een praatje met de Oekraïense vestiairemadam, omdat ze zich verveelde.
Ook het boek zag er voortreffelijk uit. De foto op de kaft sprak boekdelen, ik wilde er meteen in lezen maar het was er veel te donker, er waren teveel mensen, ik had mijn leesbril niet bij en had al een vodka op.
Van de toespraken kon ik niets verstaan. In de Doucha waren twee ruimtes, één met en één zonder zitplaatsen en in deze laatste werd er gespeecht. Maar ik was te moe om staande te luisteren. Er was een biopsie uit mijn onderbuik genomen, ik voelde me als het kleine zeemeerminnetje dat bij iedere stap haast in tweeën splijt.
Daarom had ik mij in de comfortabelste zetel bij de bar geïnstalleerd waar ook wat te beleven viel. Ik stak een sigaret op, nipte aan een vodka en ving wat speechflarden op.
“Bestaat de Russische ziel?”, klonk het van ver, en verder iets over eeuwig lekkende hotelkranen.
Een jong en slank lesbisch koppel stond naast mij onafgebroken te kussen op een manier die men alleen in Franse films ziet, je t’aime, moi non plus. Je kon er niet naast kijken.
In de mooiste en de donkerste van de tongende tortelduiven herkende ik een bekende schrijfster. Ze kwam naar me toe met een muntstuk en vroeg:
“ Mag ik een sigaretje van u?”.
Een beleefd truukje dat werkt. Ik grabbelde naar mijn pakje en zei dat het zelfgedraaide sigaretten waren, waarop zij gelijk blijk gaf van haar dédain voor de zelfgedraaide sigaret:
“Shit, ‘t is niet waar”.
Toen ze zag dat er wel degelijk een filter aanzat, draaide ze bij:
“Oh, zo’n mooi geprepareerde sigaretjes”.
“t Is dan nog bio tabak”, zei ik met ingetoomde trots.
“Meen je dat nu echt, vroeg ze, zo van die lange tabaksbladen?”.
“Ja, maar ik koop ze wel al versneden, met twee kilo tegelijk”.
Toen gaf ik haar een sigaret en reikte mijn aansteker aan. Zij wilde mij haar muntstuk geven.
“Je moet hier niet voor betalen hoor, lachte ik, tenzij je er twintig komt vragen natuurlijk”.
Misschien heeft de sigaret haar niet gesmaakt want ze keerde niet terug, maar in ieder geval was het gedaan met kussen.

De bar van de Doucha stroomde weer vol met vrienden van de literatuur en van de schrijver. Ze babbelden over de kunstjes van hun kinderen, socialiseerden wat zouteloos heen en weer over vanalles en niets.
De avond was al vijf of zes vodka’s opgeschoten toen ik iemand hoorde zeggen dat het de plicht van de schrijver is om zijn producten de wereld in te sturen.
“Woorden zijn niet van ons, eens je klaar bent met je tekst behoort hij je niet meer toe en moet hij uitgegeven worden”.
Er werd in mijn richting gekeken alsof ik schuldig was aan misdadig plichtsverzuim.
“Santé, dacht ik, de boumshakalah speelt weer mee”.
Nu zijn plicht en moeten twee van die woorden die bij mij niet vrij gaan van verdenking. Dat komt door mijn grootvader zaliger, een man van spaarzame woorden en van stille liefdevolle daden, die af en toe langs zijn pruimtabak heen verzuchtte: “Moeten is dwang en plicht rijmt op jicht”.
Ik moest aan Gogol denken die alleen maar publiceerde omdat hij zichzelf geniaal vond en voor docent geschiedenis niet deugde. Aan Tsjechov die er naast zijn artsenpraktijk een kopeke mee bijverdiende. Dostojevski betaalde er zijn speelschulden mee en onderhoud van vrouw en kroost, schuld en boete. Pushkin was op zijn vijftiende al troeteldier van de keizerin.
Dieper de tijdslijn afzwalpend kwam ik bij de bijbel en zijn jonge broertje uit, de koran, de miserie die zij ons hebben aangedaan. Enkel Shakespeare kreeg nog genade, Emily Dickinson en bij nader inzien ook een paar anderen maar hun namen schoten mij niet te binnen.
Geografisch zakte ik naar Vlaanderen af en zag de prutproducten weer die de wereld waren ingestuurd tot verplichte schoollectuur en gelukkig allang zaten waar ze van woord één al hadden moeten zitten, in de universele prullenbak.
“Iedereen mag schrijven, zei ik, maar zou het niet vriendelijker zijn tegenover de bomen als er wat minder gedrukt werd?”.
Misschien was ik niet ironisch genoeg want ik werd meteen beschuldigd van nihilisme. Maar daarmee kreeg de avond eindelijk toch nog een Russisch kwispelstaartje.

Woensdag kwam ik tot de conclusie dat de vodka van de Doucha van dat malafide zelf gestookt spul moet geweest zijn waarvan ik in Sint-Petersburg menig Russische beer heb zien wenen na zijn vijftigste gram. Ze meten de vodka daar in grammen en tranen.
De zon scheen, in de tuin speelden de poezen, de Hibiscus bloeide en ik kreeg daar alleen maar tranen van. Ik huilde zelfs bij het weerbericht en om achttien uur ging de telefoon. Het was de biopsiedokter die meldde dat ik dringend geopereerd moet worden.
“Hoe dringend is dringend?”, vroeg ik hem.
Hij zei: “Zeer dringend”.
Dat wordt dan de tiende keer dat ik onder het mes moet, en een mens wordt daar telkens een beetje kleiner van, van dat mes.
“Shit”, dacht ik, “had ik dat muntstuk van die bekende schrijfster maar aanvaard. Dan kon ik het in de dokter zijn gat steken”.
Ik huilde nog twee dagen en twee nachten , en gisteren pootte ik de winterprei.

vrijdag 29 augustus 2008

De verrijzenis van Toepes' Sooi

Aan alles komt een eind, ook aan Toepes’ Sooi die gisteren te ruste werd gelegd naast de beschimmelde zerk van zijn Marie. Veel volk kwam er niet kijken en zij die kwamen waren potdoof of zaten na de offerande stevig te dutten. Meneer pastoor communiceerde wat in het ijle en kwispelde hen tijdens de absouten wakker met zijn natte kwast.
Na afloop werd er richting café gestrompeld waar de porto zijn ding deed en Sooi over de tongen ging. Er werd éénstemmig geklonken dat het een beste kerel was, een doorzetter en een deugniet. Menige frats van Sooi was allang legende maar werd aan de toog nog eens overgedaan. Hij had zelfs zijn enige zoon overleefd, Toepes’ Sooisens Staaf, en had hij het iets langer getrokken, een dag of tien, was er meer volk naar zijn begraving gekomen. Dan was hij honderd geworden en door de burgemeester gedecoreerd. Een detail dat als nieuwe legende werd geboekstaafd. De laatste frats van Sooi, die niet op zijn decoratie verscheen.

Maar de strafste van al was zijn wonderbaarlijke genezing.
De dag van zijn pensioen werd Sooi niet goed van een mysterieuze ziekte die hem aan de rolstoel kluisterde. Twintig jaar lang soigneerde Marie hem gelijk een lamme koning, wat zeg ik? Een keizer, een paus. Toen ’t arme mens stierf, moest Sooi naar het rusthuis, waar hij plots opstond, zijn rolstoel opplooide en wandelde. Waar hij nog vijftien jaar kwiek achter de vrouwtjes liep.

dinsdag 26 augustus 2008

Dieu est un blablagueur digitale

J’aimerais vous blogger du blogging. Je ne suis pas spécialiste, je ne suis bloggificatrice que depuis un mois .et quelques nuits. Je ne suis même pas amatrice, je blogge sans savoir pourquoi.
Qu’est-ce que c’est le blogging, je me demande parfois. Est-ce du narcissisme, est-ce un art quelque part ? Un escapisme d’une solitude existentielle ? Une expression fondamentale du ‘moi’ universel ? Sommes-nous la création du dieu Googel ? Ou sommes nous créateurs de ce même dieu ? Jusqu’où mènera-t-il ce chemin virtuel ?
“Kunt ge dat eens in ’t Zwalms zeggen!”, roept iemand uit het publiek.


En toen liep de wekker af.

zondag 24 augustus 2008

Oproep uit het ongerijmelde

Onze Stichting Behoud Het Rijm telt nog vier leden. Drie mannen van derde leeftijd en een vrouw van achtenveertig die op de rand van de menopauze staat. De anderen zijn heengevlogen, één is schielijk van haar fiets geblazen, een ander van een vroege prostaat en de rest van lang genoeg te leven. Nieuw bloed kondigt zich niet aan.

We mogen duidelijk stellen dat het rijm op haar laatste jambe hinkt. Het rijm is slechts nog smartlap, klare taal voor kleuters en dementen, almanakvertier voor weermannen en zatte nonkels, maar geen spek voor de bek van de jeugd. Rijm rijmt slechts nog op slijm, behalve voor de rappers dan maar die doelgroep bereiken wij nooit. Die mensen hebben het nog druk met onsterfelijk wezen, ook al rijmen ze over doodslag en zelfvermorzeling.
Het rijm is meer dan een halve eeuw zelfs bij zijn scheppers in ongena gevallen, bij barden , dichters, bij de doodsprent. En daarmee verglijdt de algebra uit ons woord, de abracadabra uit het leven, de dans, de kadans, de ballade, de glose. Ja, googelt u maar eens naar de glose en lieve mensen geloof toch niet alles wat u daar vindt.

Persoonlijk kan ik tien kaskrakers smetteloos uit het hoofd debiteren waaronder de bloedworst van JH SPeenhoff. Ik kan u verzekeren dat zoiets zonder rijm nooit lukt. Als iemand van u die geen savant sauvage is een rijmloos gedicht van zes strofen over een bloedworst kan opzeggen, gelieve u kenbaar te maken bij onze Stichting. Wij staan open voor wetenschappelijk onderzoek. Strofen, nog zoiets, zij worden even schaars als, ja als wat? Als schaarse dingen zoals kledingstukken die tien jaar meegaan in de bontwas op 60° bijvoorbeeld.

Deze tien simpele gedichten hebben mijn gedachten gestuurd omdat ze kant en klaar in mijn hoofd zaten. Waar ze zonder rijm nooit hadden gezeten, je hebt niet altijd je Komrij bij de hand. Ik heb daar nog geen seconde spijt van gekregen Zij hebben mij behoed voor overmoed en ijdelheid, mij met meligheid voorbereid op eindigheid, mededogen bij me ingeprent, relativiteit en luchtigheid. En dit alles zonder god.
Wanneer mijn moeder een gedicht opzegt heeft ze geen soundtrack vandoen om een traan in mijn oog te schieten, dan is ze van zichzelf al Il Postino genoeg.
Hoe doet ze dat toch vraag ik me dan af, zo zonder de juiste belichting of achtergrondviolen mij doen vluchten naar de keuken opdat ze mijn rooie ogen niet zou zien.
Het ligt natuurlijk aan haar timbre en haar timing. Zij doet het bijvoorbeeld terwijl ze de koffie schenkt, of terwijl zij ’s avonds in de zetel het kruiswoordraadsel van de dag oplost.
Maar het ligt ook aan het rijm dat metrum in de dingen brengt, dat zegt zo is het en niet anders, zo wetmatig is ons lot, of je nu bloedworst bent, radijs of mens. Zonder rijm had ook moeder die gedichten nooit onthouden. Daar gaat het om bij onze Stichting. Dat er toch iets in het leven zit dat niet teloor mag gaan, zoals de juke-box bijvoorbeeld of de autoped.

Daarom vragen wij u, bezoeker van onze eerste website: Behoud het rijm in uw leven.
Uw rijmen wordt het laatste woord dat van u nog wordt gesproken.
“Als ik mijn ogen toedoe, ben ik in Honolulu”, Reisgedicht van J.A. Deelder.
Meer moet dat niet zijn.

donderdag 21 augustus 2008

Vlinderwalsje

Als Laura danst
dan lacht de lucht
rond haar ranke benen
en zingt haar zijden jurkje mee

Als Laura danst
hoor je een vlucht
vlinders bijna wenen
van geluk op golven zonder zee

Als Laura danst
voel ik een zucht
lichtjes bij mijn tenen
dan zweef ik even als een fee


Voor Laura

dinsdag 19 augustus 2008

Beste Meneer Soubry,

Ik ben het, Carlo, de Italiaan die al dertig jaar uw Belgische pasta eet voor de puntjes, niet voor de pasta. Die van mama was veel lekkerder maar daar kwamen geen puntjes bij voor mooie foto’s van schilderwerken van grote meesters. Ook die van Barillo was beter, er zaten meer eieren in, en ik heb verleden week voor het eerst de hoorntjes van de witte producten geproefd bij mijn vriendin. Dat u daar nooit bent opgekomen om zulke hoorntjes te maken, en zo goedkoop. “Zitten er puntjes bij?”, vroeg ik haar en ze zei “amore, als er puntjes bijzaten dan had ik ze jou allang gegeven”. Eerst dacht ik nog dat ze een minnaar had, ’t was de eerste keer in vier jaar dat ze geen Soubry kocht. Maar haar saus was weer even verrukkelijk. Ik dacht, een vrouw met een minnaar maakt zo geen saus voor haar vent, ’t was gewoon een behoefte om eens van merk te veranderen. En eerlijk gezegd was ik daar blij om. Want zeg nu zelf meneer Soubry, uw aanbod is toch een beetje beperkt en uw tagliatelli lijken meer op verkapte linguini, uw farfalle hebben wel de Italiaanse kleurtjes maar een veel te lange kooktijd en de radiatori meneer, waar blijven die?

Vanavond zei ze aan tafel: “Caro mio, er is iets wat ik je moet vertellen”…
“Daar heb je hem, de minnaar”, dacht ik, maar ik bleef glimlachen.
“Soubry stopt met de puntjes. Er stond een artikel in de krant. Puntjes zijn uit de mode. Iedereen googelt enzo, en er zijn al zoveel kunstboeken op de markt. Niemand wil nog prentjes plakken”.
“En ik dan?” .
“Je bent waarschijnlijk de enige die het nog doet”.
“Mijn broer, mijn zus, en jij cara mia, je moeder, je tante, jullie hebben allemaal meegespaard. Na dertig jaar Soubry pasta vreten zit ik nog niet eens aan Velasquez!”.
Ze zei: "Ik weet het schat, ik weet het. Maar eet jij maar rustig je hoorntjes op en morgen maak ik echte lasagna klaar, van verse bloem en eitjes van de kip”.

zondag 17 augustus 2008

Goelag Goelash

Gedichtje uit 1979

Wij moeten een poëtisch front oprichten, ‘t is de hoogste tijd. Wij moeten woorden in koppen slaan die blijven hangen tot in het parlement.
Wij moeten stoppen met de dichter uit te hangen, staat mijn komma wel goed, komt mijn trema tot uiting, hangt mijn metafoortje niet scheef?

Maar eerst moeten wij ons rijbewijs nog halen, ons diploma, ons bewijs van goed gedrag en zeden handhaven. Een huis vinden en geld verdienen om een voorraadje te sprokkelen bij de wijnhandelaar. Tegen de nieuwe revolutie, waarin dichters misschien zelf hun druiven moeten persen en druivenpersers dichters zijn.

vrijdag 15 augustus 2008

Een vriendin van Kafka

“‘t Is nu welletjes geweest met al die brieven in mijn bus te dumpen”.
Dat zei ik tegen de deurwaarder terwijl ik de deur op een kier hield en zijn korte handlanger er zijn linkervoet tussen stak. Zijn rechter zat al in ’t gips en zijn neus stond scheef. Er stond ook een politieman bij die dringend slaap nodig had. Maar ik was een makkelijke klus. Een fluitje van een cent. Een meisje dat een kwarteeuw geleden haar universitair inschrijvingsgeld niet had betaald.

Ze strompelden binnen, doolden wat rond in mijn nederige woonst en de deurwaarder ging zomaar aan mijn ontbijttafel zitten met een laptop. Hij noteerde luidop wat hij allemaal had gezien:
“Ik zag een antieke stereo instalatie, ik telde zes boekenrekken met boeken, ongeveer een ton papier dus. Ik zag een ontstemde buffetpiano van het merk Bechstein, een microgolfoven van Siemens, een mixer van Bauknecht, en een computer van Aldi. Heeft u daar nog iets aan toe te voegen qua bezit van waarde?”.

“Meneer, dit is pure Kafka”, riep ik maar niemand begreep mij. De kleine man probeerde met een potlood onder zijn gips te krabben en de politieman hield mijn croissant in de gaten.

“U kan een advocaat bellen maar wij raden u aan om het inschrijvingsgeld plus intrest en gerechtskost binnen drie dagen te betalen. Dan bent u er met 2.500 euro vanaf”.

“Het is twintig jaar geleden meneer, ik heb die studies nooit gedaan. Toen ik de eerste dag in die aula kwam dacht ik: god moet ik het vier jaar uithouden tussen die snotneuzen? Die ernst meneer de deurwaarder, en dan dat Chinees dat zo lelijk klinkt, die éénlettergreperigheid. Mijn oren verdragen veel menselijke dialecten, Zwalms, Engels, Frans, Grieks, Russisch, zelfs Duits als het moet. Twee maand heb ik het volgehouden. Ya ming yü shu shang. Maar bij het Japans ging ik helemaal door het lint. Probeert u maar iets liefs te zeggen in het Japans. En dan was er die professor die mij één van zijn bijzondere studentes vond en mij op zijn bureau heeft gepakt. Hoe kon ik bij zo’n man nog examen afleggen? Hij gaf drie hoofdvakken meneer”.

“Dat is niet mijn zaak. U heeft zich twintig jaar geleden ingeschreven en niet betaald, dat is alles wat wij weten. U heeft toen tien brieven gekregen en de afgelopen weken vijf waarvan twee aangetekend. U heeft niet gereageerd. U heeft geen been om op te staan”.

Ik had er totaal geen zin in maar ik had ook geen 2.500 euro dus ik ging naar een advocaat. Een pro deo die op woensdagmorgen in het gerechtshof zit. Hij zei:
“ U heeft natuurlijk geen been om op te staan. U heeft twintig jaar geleden een handtekening gezet. Maar komt u vanavond eens naar mijn bureau. We vinden wel een achterpoortje”.

dinsdag 12 augustus 2008

Broodje gezond

Langs de baan naar Den Haan staat een sandwichbar waar Jan en Rita broodjes smeren. Met préparé en beleg van noordzeegarnalen of van krab die in een blikje zwom.
Ze zijn getattoueerd en jong, nog wat onbeholpen in de sandwichbusiness maar met een glimlach en een praatje voor iedere klant. Er hangt een klok die je beter niet in de gaten houdt, je moet er effe zen kunnen wezen voor je weer in de file kruipt. Maar je krijgt er warmte voor je geduld en het gulste broodje van het land. Je kan er weer tegen.
Rita smeert zonder berekening, ze legt het er graag dik op, en Jan bouwt er krakende blaadjes sla bovenop, schijfjes tomaat en krokante komkommer, knaloranje wortelsliertjes die hij uit bijzondere bewaardoosjes haalt. Eerst laat hij met een knop de lucht in zo’n doosje dat hij na gebruik met dezelfde knop weer vacuüm pompt.
Iedere klant voelt dezelfde haha voor dit versheidsvernuft. En Jan verklaart telkens met hernieuwde bravoure haarfijn hoe het werkt. De doosjes blijken evenveel tover als de piramiden te hebben. Ze houden sla voor een maand eeuwig groen en schijfjes tomaat succulent. Jan heeft met eigen mond de verrassende versheid geproefd van twee maand oude préparé. Een experiment dat hij in zijn bar niet wil herhalen en wij geloven hem graag.

“Hadden we allemaal maar zo’n doosje om ’s nachts in te slapen” zeg ik iedere keer, waarop Rita dan zucht:
“ ’t Probleem is in ’t leven dat we geen groensels zijn, we moeten nog asemen”.
“Ik sta hier toch al flink wortel te schieten”, denk ik dan weer.

zondag 10 augustus 2008

Forever blowing bubbles

Een toevallige zeepbel kom je zelden tegen. Je wekt haar met eigen adem tot leven en met vloeibare zeep. Soms lukt het zelfs met speeksel maar dan is het geen zeepbel meer en sterft ze al tegen de punt van je neus.

Wat is dat toch met de zeepbel dat ze ons zo dromen doet? Je volgt haar parcours door de lucht en hoe zij de dingen weerspiegelt en licht met zich meeneemt. Ze maakt je weer klein, zo klein dat je door haar gedragen wil worden. Je wenst haar de hemel toe maar voor je het weet botst ze tegen een stofje aan en …’Spat’! Een zeepbel verdraagt geen materie. Haar bestaan is te intens om te duren, haar levensvlies te futiel.

In het zeepbellenconcours was ik altijd de laagste scoorder. ’t Ging altijd om ter grootst, om ’t er dikst, om ter langst. Een kind doet veel om bij de groep te horen.
Terwijl de perfecte zeepbel die was die de verste droom in zich droeg.

woensdag 6 augustus 2008

Absolute Volga

Eerst was hij bleekblauw, een Stalin in een baby doll. Hij zag er niet uit, daarom hebben we hem in ’t zwart gezet. Daarmee steeg hij wel in allure maar niet in vinnigheid. Hij was de slak van het wegdek, hij trok trager op dan een Vespa en ging met tegenzin hoger dan honderd, de Volga van papa. Hij brulde als een oorlogstank en dat had één voordeel. Je kon hem van ver horen komen als je met een jongen bij het parochiehuis na school te kussen stond.
Papa was de slimste mens ter wereld, hij is dat nog steeds maar vroeger wist ik het niet.
Een levende encyclopedie van honderd-en één volumes past niet in Italiaanse of Japanse modellen. Papa rekende vooral op veiligheid, in staalplaat en tact. Hij tufte er zijn dagelijkse calvarie mee naar het werk, de Volga was zijn enige vehikel om tegenstrooms te gaan. Zijn kleine verzet, zijn slow motion in versnellingstijd. Zijn bunker van allenigheid.
En nu is hij old-timer geworden, er zijn er nog drie van in België, nieuwe Russen bieden ons grof geld voor zijn karkas.
Maar ik zeg njet, daar komt niks van. Zolang ik leef, zolang ik kan, voor geen miljoen wordt de Volga verkocht. Dit stalen stukje ziel blijft intact. We gaan er op zondag trage toertjes mee rijden, hem in de lommerte parkeren van een behoedzame boom. Hem met open deuren laten kijken hoe wij het laken over de weide spreiden, de pick-nickmand openen en ons tussen dazen en teken toch geborgen weten.

maandag 4 augustus 2008

Experiment

Hoelang dobbert een boek op zee,
zinkt het woord voor woord
spoelt het in Jutland aan,
vlot voor vermoeide meeuwen
schaduw voor een verweesde schol,

knabbelen krabben graag aan letters,
kneden golven gedachten van papier
tot ziltig tranendeeg,
likken tongen traag aan titels
zakt gramschap tot de bodem,

kolkt poëzie tot schuim,
literatuur tot alg
worden verhalen koralen,
gaat pulp naar de haaien?