zondag 30 november 2008

Het diepe zwijgen

Iedere morgen stopt de witte bestelwagen bij de overburen. Iedere werkdag al vijf jaar lang, op zon-en feestdagen komt hij niet.
De chauffeur belt aan , opent de deur van de laadbak en duwt op een knopje dat de lift activeert, een metalen onderstel waarin een rolstoel past. En dan wordt Kamiel naar buiten gewield, ’s winters helemaal ingepakt als een poolreiziger, ’s zomers in een hemdje. Met stoel en al hijst het knopje hem de laadbak in.
De bestelwagen vertrekt naar het revalidatiecentrum, overbuurvrouw wuift nog eventjes na en ik zwaai eens vanachter mijn raam naar de overkant. Al vijf jaar lang wuift Kamiel terug met zijn linkerarm, de enige waar nog leven in zit.

Onze huizen staan pal tegenover mekaar en in de omtrek staan geen andere huizen, dat schept een band, ook al heb je mekaar verder niet veel te vertellen.
Op een dag was er een windstorm. Er was een wilgenboompje omgewaaid vlak voor mijn hek, ik kon de straat niet meer op want dat boompje was niet te tillen en blokkeerde het hek. En meteen stond Kamiel daar, ongevraagd, en bevrijdde mij met zijn draadloze boomzaag van het wilgenboompje.
Het begon te regenen en we schuilden in de schuur waar ik altijd een bakje bier heb staan.
Ik was hem zo dankbaar dat hij dat voor mij had gedaan, ik zei hem “Kamiel, zonder u had ik het vandaag niet gered en ’t ene plezier is ’t ander waard, hoe kan ik u bedanken?”.
“Ach, daar zijn goeie buren voor” zei hij en hij nam een slokje.
We keken samen solidair naar de regen. Het was de laatste keer dat ik hem hoorde spreken.
Een week later kwam er een klonter in zijn hersens, en een ambulance die hem voor een half jaar naar het ziekenhuis bracht.
Toen hij eindelijk terug naar huis mocht had ik met stoepkrijt “Welkom thuis Kamiel” op het asfalt geschreven, maar we weten niet of hij dat toen heeft gezien. Hij kan nog altijd niet lezen. Niet praten, niet lopen, niet staan. Er zit een sonde in zijn buik die alles in een plastic zakje brengt.
Staat er een zonnetje, dan wordt Kamiel bij de voordeur gezet vanwaar hij naar de wandelaars kan kijken en ook naar zijn tuin die zijn lust was en zijn leven. Soms slaan we dan een babbeltje.
“Ge ziet er goed uit vandaag”.
Kamiel zucht.
“We hebben weer chance met het weer hé”.
Kamiel glimlacht en knikt.
“’t Wordt een goed jaar voor de appels, en de kweepeer staat ook vol bloesems zo te zien”.
Kamiel glundert, likt zijn lippen en wrijft over zijn buik. Hij is dol op kweepeerconfituur.
Maar na de patatten, de spinazie, de bloemkool of prei raken we uitgepraat, dan stokt ons gesprek.
Dan komt het diepe zwijgen.



maandag 24 november 2008

Sneeuwpret

Heerlijke dag vandaag. Nu is hij alweer om, en juist daarom voor herdenking vatbaar.
Overal sneeuw, pakken sneeuw. Zeker vijftien centimeter, tot aan de knietjes van de poezen, zo hoog dus. Nu is de sneeuw weer weg, maar deze middag geen kat op straat, alles wit en stil op een paar slalommende BMW’s en Mercedessen na. Want die zitten met achtertractie, dat glijdt beter.
Vader belt op. Prachtige band hebben pa en ik, wij communiceren met weetjes over stamcelonderzoek, gentechnologie en vooral met moppen. Het doet er niet toe of ze sterk zijn of flauw, de pointe mag slabakken, het gaat om het vertellen.
“Kom straks liever niet op de koffie kind, veel te glad op de baan. Mama zet je stukje taart wel opzij en ik vertel je nu een mop want morgen ben ik ze misschien vergeten”. De mop ging zo:
Een paard wordt ziek. De veearts zegt tegen de boer: “Jef zegt hij, ik vrees dat het hier om het beruchte paardenvirus gaat. Maar ik weet hoeveel dat beest voor u betekent, daarom geef ik het nog een kans. Een paar spuitjes, en staat het overmorgen nog niet te poot dan moet ik het afmaken”.
Het varken van de boer heeft alles gehoord en verwittigt het paard: “Gauw beter worden makker, anders is ’t overmorgen met u gedaan!”.
Twee dagen later ligt het paard nog steeds te kermen en de veearts is al aan ’t parkeren.
“Komààn ouwe jongen, encourrageert het varken, probeer dan tenminste voor een half uurtje recht te staan”.
Paard levert een onmenselijke krachtinspanning en veert recht. De boer is buiten zijn zinnen van geluk en roept: ‘Marie, ’t paard is genezen, dat moeten we vieren! Zet het spit klaar, slijp de messen, ik haal het varken!”.

Ik kijk door het raam naar de sneeuw en krijg kinderlijke gedachten. Ach, die sneeuwmannen, de sneeuwballen uit mijn jeugd, waar zijn zij gebleven? Als ik nu eens die slee uit de schuur haalde en…Ineens wordt er aan de voordeur geklopt, hard geklopt, gebonkt. Te vroeg voor Sinterklaas, te laat voor Sint Maarten, maar een even gekke kwibus klapwiekt in mijn deurgat.
“Madame, ik ben in de gracht geslipt, hier voorbij het bos. Men zegt dat u een Jeepke hebt, als u zo goed zou willen zijn…”.
En zo goed ben ik dan weer om de geslipte medemens uit de gracht te slepen, want wat gij uw naaste aandoet, doet hij aan u.
Ik haal de Spoetnik uit de schuur, mijn groene Lada Niva, uit Siberisch staal gesmeed, toonbeeld van paardenkracht en voorwieltractie.
We rijden probleemloos tot over het bos, ik sleep die auto uit de gracht en al slepend knalt een slippende 4x4 tegen mijn voorkant aan. De 4x4 zit met een stevige deuk, van de Spoetnik zijn enkel de mistlampen stuk.

Iedere dag heeft zijn eigen kleine moraal, verscholen achter onopvallende dingen, maar de moraal van deze winterse dag is zo klaar als een klontje.

zaterdag 15 november 2008

Saps at sea

Zoals iedere dinsdagavond liep ik langs de kade om zaken te doen. Nu doe ik zo’n gevaarlijke dingen niet meer, maar goed, dinsdag was een goeie dag voor zaken want dan meerde de Pravda aan. Niet de krant, de olietanker uit Odessa met zijn achtersteven vol matrozen die popelden naar mijn business.
Knappe jongens waren het, donderse bliksems met spieren en stoppelbaarden, maar helaas, met waardeloze roebels, weinig dollars dus, en een zweetlucht die een revolutie kon doen uitbreken. Daarom verwees ik hen door naar mijn business associates die in mijn kielzog op verdere mijlpalen gezeten snakten naar werk, en naar de Vodka van de matrozen.

Persoonlijk handelde ik liever met de kapitein van de Pravda, Igor Stroganov, en zijn stuurmannen, Sacha Smirnov en Petja Gorbatchov, geen familie van. Zij hielden er, laat ons zeggen, een andere levenshygiëne op na, een gesofistikeerdere manier van zaken doen. Zij dronken Krimchampagne en waren ook muzikaal begaafd, er was altijd iemand van hun drieën die op de balalaïka speelde. Zo heb ik menig droevig Russisch lied leren kennen, zoals dat over de heuvels van Mantsjoerije bijvoorbeeld. Dat lied is zo droevig dat je meteen naar de Vodka grijpt, reclamemensen hadden daar hun slag kunnen mee slaan maar toen mocht dat nog niet, van de partij. En daar had de partij ongelijk. Want nu mag het wél en ziet hoe voortvarend het met Moskou gaat. Maar ik dwaal af.

Die dinsdagavond dus, daar langs de kade, plots een plof in het water en dan niets. Stilte, silencio, ticho vokrug.
In de kapiteinskajuit doe ik weer gouden zaken. Sacha en Petja spelen een balalaïkaduet.
De kapitein knelt ineens mijn handen in de zijne, kijkt diep in mijn ogen en zegt: “Masja, ik moet je iets vragen, iets uit het diepst van mijn hart, iets...iets van levensbelang”.
“Hoho, denk ik, daar heb je het, de communist wil naar het Westen vluchten”.
“Masja, zegt hij en hij knelt mijn handen nog harder, mijn vingertoppen zien wit. “Masjenka moja, we doen nu al zolang zaken samen die ik met niemand anders kan doen, toch niet zoals wij het doen. Ik ben gesteld op je geraakt, daarom valt het mij moeilijk jou dit te vragen. Je weet niet hoé moeilijk. Maar je moet me eerlijk antwoorden ”.
“Vooruit met de geit man, denk ik, stel ze dan je vraag. Maar het antwoord is neen, je komt niet bij mij onderduiken, en neen, geen schijnhuwelijk met jou”.
“Heb je vanavond iets gehoord of gezien Masja?”.
“Ik heb vanavond veel gehoord en gezien, Igor Stepanovitsj Stroganov”.
“Natuurlijk, maar ik bedoel, iets op de kade?”.
“Op de kade heb ik iets in het water horen vallen maar ik kon niet zien wat het was”.
“Dus Masja, je hebt iets horen vallen maar je kon niet zien wat het was?”.
“Neen, het was te donker Igor”.

“Het was het anker, Masja! Heb je mij goed verstaan! Het anker!”.

`

dinsdag 11 november 2008

balleke gehakt

Ik ben een vegetariër in ‘t diepst van mijn gedachten , er zit in ’t binnenste van mijn ziel een boon, voor dieren allerhande. Gewervelde en ongewervelde, zogende en leggende, vegetarische en bloeddorstige, springende dieren, kruipende dieren, blinde en ziende, zwemmers en vliegers: altijd iemands kind. Nog liever kruip ik door het oog van een naald dan op een vijandige kameel te slaan, tenzij het een mug is, of een steekvlieg.
Op rubberen teenslippers en in synthetische schoenen schuifel ik door het leven in hinkstapsprong, om op niemands broeder te trappen, om geen poot aan een moeder te krenken. Ik streel spinnen, ik kus kikkers, help padden oversteken, spalk vleugels, bevrijd vossen uit hun klem, wuif naar schaap en koe vanop de fiets. Ik rijd niet te paard, ik maai geen gras, ik praat met poezen. Ik strem mijn melk met kaasjeskruid, dik mijn pap met agar-agar, bak de friet in plantenvet, rood mijn lippen met bietensap.
Maar passeer ik in de vleesafdeling langs het gemengd gehakt dan voltrekt zich een metamorfose, dan word ik een dorstende tijger, een weerwolf met een winkelkar. Er is geen ontkomen aan want het gehakt paalt pal aan de zuivel, die moet ook worden gekoeld.

’t Is allemaal de schuld van Aimee, de vriendelijke slager uit mijn kindertijd, de tijd waarin verderfelijke verslavingen worden gezaaid.
Aimee droeg een schort waarop een lachend varkentje geborduurd stond en in zijn slagerij hingen tevreden familieportretten. Een gelukkige koe met kalf, een stier met een medaille rond zijn nek, een hen met haar kuikens, een zeug met zuigende biggetjes, en een vredig portret van zijn vrouw met hun tweeling die bij mij in de kleuterklas zat.
Er lagen geen messen, Aimee sneed het ribstuk achter de coulissen en legde het op de weegschaal met een grap. Enkel voor salami en hesp gebruikte hij ter plaatse de snijmachine, maar salami en hesp, dat waren geen dieren meer. Dat waren smakelijke entiteiten, net als gehakt.
Aimee rekende af met de glimlach, moeder betaalde, en terwijl het wisselgeld in haar portemonnee verdween, graaide hij met zijn rozige vingers in de schaal met gehakt en draaide er een balletje van.
“Hier, nog een balleke voor de kleine”, zei hij iedere keer.
Dat was het moment waar ik op wachtte. Mijn moment. De seconde waarin een vrolijke volwassene het woord tot mij richtte en ik een smakelijk balleke kreeg.

Ondanks de ballen werd ik steeds magerder. Ik vrat als een varken maar werd vel over been. Een raadsel voor de medische wetenschap. Tot mijn grootvader zei: “Dat kind heeft een lintworm”.
Toen moest ik een bitter brouwsel drinken en iedereen hield mijn stoelgang in de gaten. Als kind vind je dat niet erg. Het was hem allemaal te doen om de kop van de lintworm, want wormen groeien van zichzelf weer aan zolang je de kop niet mee hebt. Dat heeft de geschiedenis bewezen.Tot drie maal toe reden we van Dendermonde naar Herdersem met een bokaal vol lintworm , want grootvader woonde in Herdersem en hij was een kenner in koppen.

Om een lang verhaal kort te trekken: bioburgers, tofuballen, seitanbroodjes en falafel, ja!
Maar als ik langs het gehakt passeer dan begint mijn hersenstam vreemde sappen te produceren. Dan kom ik thuis, draai een balletje, en denk: ook een lintworm moet leven.

En tot slot: geloof niet alles wat u op het internet over lintwormen leest. Vertrouw op uw eigen werkelijkheid.