donderdag 19 maart 2009

Een vredig haventje

De avond was te koud voor een terrasje, je kon best een stevig jasje verdragen, ook al zat je op een zwoele meridiaan. Oceaanwind speelde een treiterig spelletje met bierviltjes en servetjes, witte stoelen schoven als plastieken spoken over de kleine kade, de horeca zuchtte inwendig.
Nu ja, de horeca? Eén vissersbarretje van vijf op zes dat moet leven van de hongerige toeristen op zijn terras. De tonijn komt er vers uit de diepvries, de rum en de grappen zijn er belegen, maar alles is er één en al glimlach en salsa.

Ik had net een royale dosis calamares con papas fritas achter de kiezen en zat in twijfel of er nog een zoet toetje onder de broeksriem kon, toen Efraïn de bar binnenstormde.
'Kom kijken! Kom kijken! Ze zijn terug! Ze zijn terug!'.
Efraïn is de jongste van Humberto, bakker en visser van het haventje. Om de drie weken komt er een sloep met Mauretaanse vluchtelingen aangeprutteld. Een zestigtal beenmagere zwarte jongens en mannen, met roze handpalmen en witte tanden. Soms zijn ze met tachtig, maar Efraïn denkt nog steeds dat het iedere keer dezelfde zijn.
Jorge Morales, lokale loodgieter en politieman, werd meteen vanachter zijn televisie getrommeld en vloekte de Santa Madonna van haar sokkel.
‘Godverdomme daar heb je die zwarte bastardos weer, kunnen ze geen uurtje later komen? Tenerife maakt net een strafschop tegen Lanzarote!’.
Maar ergens was Jorge blij dat hij zijn pet en uniform nog eens aanmocht. Met de revolver en de matrak op zijn heup kon hij weer eventjes Superman spelen, al had hij meer van Lou Costello, de kleine dikke van Abott en Costello.
Jorge belde de Cruz Roja op, het Rode Kruis uit de hoofdstad, op een onverlichte bergrit van een uur. En hij deed een uur lang wat hij bij iedere Mauretaanse aanspoeling deed: hij handhaafde klapwiekend de orde, à la española.
Eerst moesten de zwarte mannen uit de sloep gehesen worden. Alsof we dat nog niet wisten.
Wankele, stinkende menswrakken, uitgehongerd, doodop, te onderkoeld voor wanhoop. Geradbraakt. Kapot. Hoe zou u zelf zijn na drie dagen en drie nachten in een barre sloep op zee? De onvoorspelbare weg naar het land van melk en honing is moedig, maar nat en koud. De oceaan is eenzaam en bangelijk bij nacht, de wind kan boosaardig zijn.
De ziekste exemplaren legden we uit de wind maar zij die niet omvervielen moesten netjes in een rij onder de zwakke lichtjes van de kade gaan zitten zodat Jorge hen beter kon tellen.
‘Er zit er altijd wel ééntje bij die nog wil weglopen’, zei hij met beroepsernst en met de hand op de knuppel.

Het was een ondraaglijk stille, sombere rij, in geen woord, in geen foto te vertalen. Misschien enkel in een schilderij, met gehavende galeislaven in dreigend Rembrandt- zwart en bruin, of in een donker aangehouden cellotoon.
‘Tu, capitan? Ben jij de kapitein?’, vroeg de kleine Efraïn aan degene die vooraan zat.
‘No communicación! Met de vluchtelingen mag niet gepraat worden, riep Jorge, en daarbij, ze laten toch niks los’.
Een Duitse drama queen barstte in tranen uit: ‘Ich kann es nicht ansehen’.
Maar Humberto hield het moreel der omstaanders hoog: ‘Jongens, nu is het moment om naar Mauretanië te gaan, alle vrouwen zitten er alleen’.
‘Je vraagt je af hoe die mensen in het donker zo precies dit haventje gevonden hebben’, zei ik.
‘Met een G.P.S natuurlijk, lachte Humberto weer, bij de derde tonijnbank slaat u links af..’..

En dan kwam het Rode Kruis van over de berg in gele busjes aangereden. Met zijn fleece dekens en krachtkoekjes, zijn bloeddrukmeters en stethoscopen, zijn bemanning in witte astronautenpakjes. Witte plastieken spoken met een mondmaskertje op.
Dan kwam de schifting.
Wie ouder was dan zeventien kwam links te zitten en werd drie dagen later op een vliegtuig terug naar Mauretanië gezet. Wie jonger was, moest rechts en kreeg nog een kans in de welvaart.
De witte Rode Kruisers gingen de rij af: ‘Cuàntos años tienes? Hoe oud ben je?’
De Mauretaniërs gaven geen kik.
‘Misschien helpt het als je ze in het Frans aanspreekt’, zei ik.
Duizend Mauretaniërs waren er al aangespoeld, maar geen Spanjaard die dààr ooit had aan gedacht. Men ging ervan uit dat ze Mauretaans praatten.
Ik bukte me naar een willekeurige man van een jaar of vijfendertig en vroeg: ‘Quel âge avez-vous monsieur?’
Hij keek me bevend aan en fluisterde: ‘J’ai dix-sept ans madame’.
Allemaal waren ze zeventien, behalve de kinderen en zij die half bewusteloos waren. En één lieve jongen die me strak in de ogen keek: ‘J’ai dix-sept ans madame, mais ce n’est pas vrai. J’en ai dix-huit’.
Hij bleef me smekend aankijken, en ik hem. ‘Zeg dat je zeventien bent!’.
We kregen beiden rooie ogen. In de zijne las ik de lange lastige weg die nog voor hem lag.
Hoe zeg je in één verboden blik van tien seconden: Kom in mijn armen, bange jongen. Ik wil je troosten, je warmen, je de weg wijzen naar het geluk dat jij zoekt, je voeden en beschermen, je laten lachen en bloeien, maar ik mag niet.

‘Wel, hoe oud is hij, vroeg Jorge, ook zeventien zeker?’
‘Neen, deze is zestien’, zei ik.

7 opmerkingen:

Anoniem zei

je schrijft mooi en je thema's zijn boeiend. Je opent een deurtje in mijn hoofd en dat is leuk...

ggossye zei

nog geen 10u in de ochtend en 'k zit hier al met rode ogen...en bezwaard gemoed waarom 't toch zo onmenselijk moet....
Kom in m'n armen X

Anoniem zei

De burcht Europa en zijn poortwachters, met verve beschreven. In hun lompe onbehouwenheid zijn het natuurlijk de Jorge Morallessen van deze wereld die moeten uitvoeren wat elders, aan sjieke tafels door beschaafde en goed opgeleide mensen bedisseld wordt.

didiermaurice zei

Masjenka schudt aan de Turtelboom. Jouw taal is anders.

koen zei

warm en koud krijg ik het ervan. prachtig.

Yves zei

Dat gaat diep ! Heel mooi !
Fijne reactie, Didier.

bastardo zei

Als je na nachten dansen met een wereldzee, op blote voeten uit de branding stapt en meteen de keien van de rechtsstaat voelt, dan komt een zwarte huidskleur goed van pas om jouw blozende kaakjes te verbergen wanneer een Morales van corvee jou om jouw leeftijd vraagt.
De puta madre.