Iedere donderdagavond was er repetitie, en op zondagmorgen zongen we de hoogmis.
Dan stormden we met ons twaalftal, tien jongens en twee meisjes, de sacristie binnen waar onze witte pijtjes hingen en waar de gezegende kast met de miswijn en de hosties stond.
Meestal vergat de koster die kast op slot te doen, een vitale fout, want wij sloegen altijd even goddeloos toe. We namen elk een geut miswijn, die was lekker zoet, en we propten onze mond vol hosties. Ik heb toen zoveel hosties gevreten dat ik levenslang gezalfd ben vanbinnen. Enkel Carla Stockmans en Freddy Verstrepen deden niet mee, die waren van zichzelf al heiliger dan de paus, die kakten wierookwolkjes.
Bartje Bogaerts was zonder twijfel onze leider. Hij verstond Latijn, hij was degene die het meeste durfde, het haantje de voorste, en ik zal het maar meteen toegeven: hij was mijn held en ik zijn heldin, ook al scheelden we aanzienlijk in jaren. Hij was bijna dertien, ik amper negen.
Bartje was lang, mager en bleek en hij had de blik van een ziek vogeltje, een droevige duif. Maar jongens wat een temperament, en wat een stem. Wanneer hij solo zong dan hoorde je geen kuchje meer in de kerk, dan hoorde iedereen een engel zingen. Daardoor maakte hij ons koor beroemd, we traden hier en daar al eens op in een bejaardentehuis of in andere kerken, we kwamen met onze hoogmis zelfs op t.v.
Op een zaterdagmorgen, vlak voor de begrafenis van de burgemeester, we hadden de fles miswijn tot op de bodem leeg getutterd en de kurkentrekker voor de andere flessen was zoek. De burgemeester was al binnengedragen, de koster was al vier keer komen zien waar we bleven, er was paniek. “Zie je wel! Dat is jullie straf”, riep Carla Stockmans. Maar toen schortte Bartje zijn pijtje op, pakte de lege fles en zei “ Ik pis hier wel wat wijn in”. Ik mocht de fles vasthouden.
Voor de consecratie gaf Bartje weer a capella kippenvel met zijn Pie Jésu en wij vielen tweestemmig in.
Meneer pastoor nam de gouden kelk met pis in zijn plechtige handen, hief haar ten hemel en sprak: “Dit is de kelk van mijn bloed, van het nieuwe-en altijddurende verbond, dat voor u en voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden”.
Het belletje rinkelde. Hij nam een slok, en kuchte. Hij gaf de kelk aarzelend door aan de onderpastoor. Het was nog de tijd waarin de kerk goed boerde en pastoors niet alleen hoefden te drinken achter hun altaar. Wij stonden achter het altaar opgesteld, we konden hun gezichten niet zien, maar zelfs Carla en Freddy kregen de slappe lach.
“Wie heeft dit gedaan!”, brulde meneer pastoor na de dienst in de sacristie. Ik weet wie het níet gedaan heeft, dat zijn Freddy en Carla, maar alle anderen zullen branden in de hel als ze niet opbiechten wie de dader is. Gij Masja, zegt gij mij eens wie het was!”.
Er was geen ontkomen aan. Iémand moest hangen.
“Het was Jezus, meneer pastoor… In de mis hebt ge gepreekt dat we moeten geloven omdat Jezus water in wijn verandert. Misschien wou Jezus eens wijn in water veranderen, en is het een beetje mislukt”.
Je bent heldin of je bent het niet. Bartje keek mij dankbaar aan, met zoveel bewondering in zijn duivenoogjes als ik er nadien nooit meer in een mannenoog heb gezien.
Twee seizoenen later kreeg hij de baard in de keel. Hij zong niet langer als een engel maar als een sterveling.
En vanaf die dag, vanaf die baard in zijn keel wist ik : hij heeft mij niet meer nodig.
Het deed eventjes pijn, maar daarna liet ik hem los, en is hij voorgoed uit mijn hoofd gefladderd.
Nu ja… voorgoed?
Dan stormden we met ons twaalftal, tien jongens en twee meisjes, de sacristie binnen waar onze witte pijtjes hingen en waar de gezegende kast met de miswijn en de hosties stond.
Meestal vergat de koster die kast op slot te doen, een vitale fout, want wij sloegen altijd even goddeloos toe. We namen elk een geut miswijn, die was lekker zoet, en we propten onze mond vol hosties. Ik heb toen zoveel hosties gevreten dat ik levenslang gezalfd ben vanbinnen. Enkel Carla Stockmans en Freddy Verstrepen deden niet mee, die waren van zichzelf al heiliger dan de paus, die kakten wierookwolkjes.
Bartje Bogaerts was zonder twijfel onze leider. Hij verstond Latijn, hij was degene die het meeste durfde, het haantje de voorste, en ik zal het maar meteen toegeven: hij was mijn held en ik zijn heldin, ook al scheelden we aanzienlijk in jaren. Hij was bijna dertien, ik amper negen.
Bartje was lang, mager en bleek en hij had de blik van een ziek vogeltje, een droevige duif. Maar jongens wat een temperament, en wat een stem. Wanneer hij solo zong dan hoorde je geen kuchje meer in de kerk, dan hoorde iedereen een engel zingen. Daardoor maakte hij ons koor beroemd, we traden hier en daar al eens op in een bejaardentehuis of in andere kerken, we kwamen met onze hoogmis zelfs op t.v.
Op een zaterdagmorgen, vlak voor de begrafenis van de burgemeester, we hadden de fles miswijn tot op de bodem leeg getutterd en de kurkentrekker voor de andere flessen was zoek. De burgemeester was al binnengedragen, de koster was al vier keer komen zien waar we bleven, er was paniek. “Zie je wel! Dat is jullie straf”, riep Carla Stockmans. Maar toen schortte Bartje zijn pijtje op, pakte de lege fles en zei “ Ik pis hier wel wat wijn in”. Ik mocht de fles vasthouden.
Voor de consecratie gaf Bartje weer a capella kippenvel met zijn Pie Jésu en wij vielen tweestemmig in.
Meneer pastoor nam de gouden kelk met pis in zijn plechtige handen, hief haar ten hemel en sprak: “Dit is de kelk van mijn bloed, van het nieuwe-en altijddurende verbond, dat voor u en voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden”.
Het belletje rinkelde. Hij nam een slok, en kuchte. Hij gaf de kelk aarzelend door aan de onderpastoor. Het was nog de tijd waarin de kerk goed boerde en pastoors niet alleen hoefden te drinken achter hun altaar. Wij stonden achter het altaar opgesteld, we konden hun gezichten niet zien, maar zelfs Carla en Freddy kregen de slappe lach.
“Wie heeft dit gedaan!”, brulde meneer pastoor na de dienst in de sacristie. Ik weet wie het níet gedaan heeft, dat zijn Freddy en Carla, maar alle anderen zullen branden in de hel als ze niet opbiechten wie de dader is. Gij Masja, zegt gij mij eens wie het was!”.
Er was geen ontkomen aan. Iémand moest hangen.
“Het was Jezus, meneer pastoor… In de mis hebt ge gepreekt dat we moeten geloven omdat Jezus water in wijn verandert. Misschien wou Jezus eens wijn in water veranderen, en is het een beetje mislukt”.
Je bent heldin of je bent het niet. Bartje keek mij dankbaar aan, met zoveel bewondering in zijn duivenoogjes als ik er nadien nooit meer in een mannenoog heb gezien.
Twee seizoenen later kreeg hij de baard in de keel. Hij zong niet langer als een engel maar als een sterveling.
En vanaf die dag, vanaf die baard in zijn keel wist ik : hij heeft mij niet meer nodig.
Het deed eventjes pijn, maar daarna liet ik hem los, en is hij voorgoed uit mijn hoofd gefladderd.
Nu ja… voorgoed?
10 opmerkingen:
Een prachtig katholiek verhaal om het jaar mee te beginnen, Masjenka!
Een prettig 2009 Masjenka en sprankelende mannenogen ;). Tom
Hi Masjenka,
Wat een heerlijk verhaal!
Merci Ben, Tom en Hadriana.
Ben, ik had stiekem gehoopt op een optreden van kapelaan Engelbertus om het nieuwe jaar in te luiden.
Tom, een sprankelend paar meisjesogen wens ik jou vooral toe in 2009. Dat je hartewens in vervulling moge...
Moment.
Vree amusant verhaal. Wierook en tranen gelachen. Nog eens zalf voor de ziel, maar in dit verhaal wel héél toepasselijk.
Ik heb ten zeerste te doen met de christelijke gemeenschap die zich rondom u staande probeert te houden. God weet wat ze nog allemaal hebben meegemaakt.
Ze hebben nu allemaal hun eigen rock-band en sommigen doen zelfs aan conceptuele kunst.
Stelen, liegen, bedriegen, plassen, zingen, romantiek, angst, kastijding, drinken...... het brengt me allemaal terug naar de tijd dat ik misdienaar was.
ah, hij had het toch door... De sukkelaar.
Een reactie posten