woensdag 24 december 2008

Me and my Pal

Aan het eind van de Kerkstraat, niet ver van de Dender, was er een cinemaatje dat Ciné Albert heette. ’s Winters was het er fris, je hield er beter je mutsje op , maar je kocht toch een zakje ijspralines van het zakgeld dat je op zondag van oma had gekregen. Tien frank voor vijf vanille ijsballetjes in een chocoladejasje, van Artic. Het hoorde erbij.
De verkoopster had een grappig hoedje op en ze lachte altijd. Ze lachte meer dan andere mensen die ik kende en ze stelde je iedere keer voor de fundamentele keuze: ‘mét of zonder nootjes’. Dat waren van die zeldzame seconden dat je eens mócht kiezen en je koos altijd mét, want mét leek méér dan zonder.
We zaten op houten klapstoelen die piepten als je bewoog en het scherm hing boven een podium. Voor het podium hingen twee dikke rode gordijnen en voor die gordijnen stond een houten bakje dat op een radio leek. Daar kwamen de stemmen uit, de reclame voor de ijspralines van Artic, en de muziek.
De lichten gingen uit, gordijnen schoven open, het witte scherm verscheen, en dan gebeurde het. Dan kwam de magie. Je had nog geen besef van goed en kwaad, van slechte en goeie film. Je was gewoon blij dat het doek openging en dat iedereen eindelijk eens zijn snater hield.
Ik weet nog die kerstvakantie dat Sneeuwwitje werd gedraaid. Een zondagnamiddag. Eenmalige voorstelling, er werd allang op voorhand over gepraat in de klas en bij de kruidenier.
Alle kinderen van ons stadje stonden aan te schuiven, het was drummen en duwen aan de kassa, met snotneuzen en sneeuwballen. Madame Albert kreeg een zenuwinzinking achter haar loket en kroop uit haar hokje. “Allemaal éen voor één, schreeuwde ze als een kalkoen, allemaal braaf op het voetpad op een rij! Dat ik geen sneeuwbal meer zie! En zwijgen alstublieft!”.
Het zaaltje barstte van de uitgelaten kinderen, het ging er luid aan toe, maar toen de rode gordijnen openschoven, gebeurde het weer. Stilte, verwachting in de hartjes. En er gebeurde ook iets met mij, iets dat ik nog altijd meedraag.
Het was nog de tijd van de voorfilmpjes. Na het voorfilmpje was er plaspauze en kwam de Artic dame weer. Ik weet niet hoeveel voorfilms ik gezien heb maar die zondagnamiddag, vóór Sneeuwwitje, zag ik voor het eerst in mijn leven den Dikken en den Dunnen spelen en ontdekte ik een gevoel dat ik nog nooit had meegemaakt. Ik moest een half uur lang zo verschrikkelijk lachen dat ik daar een ganse week gelukkig van liep. En alle kinderen in de cinema lachten even hard mee, tranen van het lachen, kaakjes en buikjes deden zeer. Achteraf werd nog lang verteld over het legendarische kindergelach dat te horen was tot voorbij de kerk. Het was een intens gelukkig moment geweest in Dendermonde.

Het leven leidde me ver van Ciné Albert maar ik ben altijd in de buurt blijven hangen van zachtmoedige mensen zonder sterallures die mij doen lachen. En van Stan Laurel en Oliver Hardy, of course.
Twee jaar geleden werden me and my pals, Koen en Yves, lid van ‘Me and my Pal’, de Laurel&Hardy tent in Lede. Daar worden we vier keer per jaar door onze Grand Sheik Mark in de watten gelegd met filmpjes en drankjes tijdens de pauze, met of zonder stukske taart. Met vier keer een tijdschrift in de bus vol foto's en weetjes over onze helden, zelfs een kruiswoordraadsel stelt hij voor ons op, daar heeft hij een speciaal programmaatje voor gekocht. Soms zet hij de grappige fez uit Sons of the Desert op zijn kop.
En daar zitten we dan, vijftig grote kinderen - sommigen helemaal uit Amsterdam - in zaal Intermezzo te wachten op het beginmelodietje. Voor de pauze twee kortfilmpjes, daarna een lekkere lange. Nog altijd legendarisch te lachen. Gedeeld lachen telt in ‘t kwadraat.

“Tell me that again Stanley…”
Well, if you feel you need a laugh, and you are on your own, you better go to a big square room and multiply with many fools on a chair, looking at two other fools, and…

donderdag 18 december 2008

Ruimtetuig

Uit het logboek van kapitein Maggie Mc Telt
Officer in charge van het I.P. Intergalactisch postorderbedrijf
Werkdag 3095

We staan al twee weken in panne op Zeron X en nu ben ik het zat. Geen zak te beleven hier. De planeet heeft dan wel vier zonnen maar ze draait niet, ze is altijd gehuld in een melige zonsondergang, dag en nacht. Dat heeft een irritant effect op de bemanning. Niemand lacht nog. Ze lopen allemaal te mijmeren en te zuchten, Ibsen en Strindberg te citeren. Maak ik daar een grapje over dan staren ze naar de zonsondergang en zuchten ze ‘ach, jij begrijpt het allemaal niet’, of iets van die strekking. Terwijl ik verdorie alles begrijp. Ik lijk hier wel in een eternal Ingmar Bergman film beland.
Daarnet hoorde ik een conversatie tussen onze twee knappe fitness commanders, jongens van wie je denkt dat ze daar toch een beetje boven staan, maar nee hoor. “Was het jou ook al eerder opgevallen hoe oppervlakkig onze kapitein Maggie eigenlijk is?” vroeg de ene, waarop de andere zuchtte: “Ik heb het altijd wel vermoed, maar de laatste dagen valt het meer op ja”.

En dan die Zeroniksers, daar valt helemaal geen planeet mee te bezeilen, laat staan, een kosmos. Zo intellectueel als de pest, maar geenéén die een laserpulsor wil hanteren. Ze kunnen het wel hoor, slim genoeg, maar ze willen niet. Altijd maar klagen over hypersensiviteit, allergieën, dat soort dingen. Laatst zei er eentje dat hij van de laserpulsor nachtmerries krijgt en hij begon er meteen één te vertellen. Een hele lange lugubere met een open einde, terwijl ik me nota bene in ’t zweet te pulseren stond. “Je luistert niet naar me, zei hij, ik kan niet praten tegen iemand die niet naar me luistert”.
Nu ja, hun handen staan ook letterlijk scheef, kleine klauwtjes zijn het nog. En altijd maar dat telepathisch zeuren en zeuren over de zin van alles en niks. Over welke schrijver wat gezegd heeft en waarom. Die ernst mensen!
’t Zijn wel onze belangrijkste afnemers van boeken, dat moet je ze weer aangeven.

Kijk, dat vraag ik me dan af. Hoe komt het dat , in welke galactie je ook komt, de interessantste planeten meestal die zijn waar het boek de chip heeft overleefd? Want hier valt dan wel niks te beleven maar interessant is het wél. En je voelt je hier ook veilig. Voor piraterij is men gewoon te moe.
’t Zijn niet overal boeken van papier, dat spreekt vanzelf. Op Hytopol 3 bijvoorbeeld gebruiken ze QPsç als grondstof voor de drager van de letters. Het boek ruikt daar naar gefermenteerde kippensoep, maar daar hebben ze op Hytopol 3 geen last van want ze hebben er geen neuzen meer. Die zijn er al zo goed als afgeëvolueerd.

dinsdag 16 december 2008

Beste huisbaas,

Al bijna negen jaar betrek ik mijn woning met liefde. Eigenlijk is het uw woning, ik weet het, maar dat is jammer. Want als het mijn woning was dan zou ik vriendelijker met haar omgaan, ook de persoon die haar met liefde betrekt zou ik anders behandelen, maar u bent mij niet. U zou bijvoorbeeld nooit in dit huisje willen wonen omdat u een andere smaak heeft. Liefst van al zou u het met de grond gelijk willen maken en een architectonische vloek in de plaats zetten. Maar daar bent u nog niet aan toe. Eerst moet het huisje nog gemolken worden tot het instort, tot ik instort of vertrek. Want een andere huurder vindt u niet en dat weet u, daar zijn inmiddels wetten voor gemaakt.

Ook de wilde tuin moet verdwijnen. Voor mij en mijn vrienden is deze tuin in de zomer het paradijs op aarde, voor u helaas niets dan een doorn in het oog. Daar moet en zal een gemillimeterd gazonnetje komen waar geen paardebloem of madelief een kans krijgt. Een getrimde buxusbol waarschijnlijk, in de plaats van de lindeboom die in de herfst zijn blaren verliest en oh, wat geeft dat toch een vuiligheid zegt uw vrouw. De perelaar, de pruimelaar, de fluweelboom, de hibiscussen die ik heb geplant , de rozen, ze zullen allemaal verdwijnen omdat ze in een andere orde staan dan de uwe, ze staan de grasmachine in de weg.

Voor de rest ziet alles er hier nochtans precies hetzelfde uit als toen u het van uw kinderloze half-oom hebt geërfd. Van roste Basiel zoals men hem noemt. Wist u trouwens hoe legendarisch hij is? Ik geloof van niet. Wanneer iemand mij vraagt waar ik woon en ik zeg: in het huis van roste Basiel, dan klaren alle gezichten op. Dan gaan er oogjes blinken en raak ik het eerste half uur nog niet weg vanwege zijn fratsen die men perse moet vertellen. Met Pasen bijvoorbeeld verstopte hij geen chocolade eieren in de voortuin maar muntstukken voor de kinderen uit de straat. “Een ei is maar een ei, zei hij, een cent kan er twee worden”.
In die tijd lekte het dak nog niet, stonden er geen schimmels op de muren en waren de elektrische leidingen nog intact. Het regende niet binnen op de schrijftafel, er stond geen schrijftafel, de plaats vanwaar ik u schrijf was toen de slaapkamer waar zijn eerste vrouw, zijn grote liefde Jeanne veel te vroeg gestorven is. U heeft haar nooit gekend.
Ik weet dat het inbeelding is, maar Jeanne en Basiel moeten hier nog ergens rondhangen, in deze kamer, want ik voel mij hier nooit alleen. Ook in de keuken, de woonkamer, mijn slaapkamer, de tuin en de schuur voel ik me nooit alleen. Maar zet mij in een nieuwbouwwoning zelfs tussen dertig mensen en ik voel me alleen. De muren komen op me af, zoals men zegt. Het klinkt daar ook zo hol.

Over een paar maand loopt mijn huurcontract af en u heeft de huur dit jaar niet opgeslagen Ik voel nattigheid. En het is daarom dat ik u schrijf.