vrijdag 30 januari 2009

IJstijdperk



U merkt het, ik ben weinig met wereldse zaken bezig. Voor commentaar op de wereldproblematiek, voor vraagtekens bij het laatste gedicht van P.V. Hortmans, voor kritiek op de kunstenmaker van de dag, op de moleculaire gastronomie of de botox van Brad Pitt zit u hier op het verkeerde blog. Klikt u rustig verder, bedankt voor uw bezoek en tot ziens misschien.

Ik denk overal het mijne van, dat wel, maar met het mondje dicht. Tuurlijk ben ik blij dat Obama gewonnen heeft. Tuurlijk ben ik boos op de idiotieën der aarde. Maar de buizen zitten al vol met miljarden meninkjes, debatjes over ditjes en datjes, weetjes over snufjes en sterren, en alles loopt nog precies als in het ijzertijdperk. Ik word daar nogal sprakeloos van.
Vanzelfsprekend lopen we niet meer met speren rond te zeulen, we kweken nu ons eigen wild, éérst temmen en dan doden. We dansen niet meer onder de maan, we zingen niet meer voor de zon. We bidden tot iets denkbeeldigs of we spelen zelf voor godje. Niet u en ik, maar die vele anderen.
En wat is het wezenlijke verschil met vroeger? Dat we, om het met enige plastiek te zeggen, gekweekt hebben als de konijnen en straks zullen stikken van de koeienscheten als alle Chinezen met mes en vork gaan eten en bidden voor de dagelijkse steak op hun taloor. Het is hun recht. Het is democratie.
En we leven nu langer. Vooral daar waar er geen oorlog is, daar leeft men langer. Daar heeft men een draaiende economie maar daar klaagt men ook vaker. En terecht, want van een draaiende economie kan je vreselijk duizelig worden. Je botst er ook voortdurend tegen malkander aan, maar je kan er wel sparen voor je pensioen.
Toch zijn er bij ons ook mensen die niet meer aan pensioensparen doen, zoals Sylvain en Monique Vermeulen bijvoorbeeld. Dat komt omdat zij de woorden van Patrick Geryl geloven, die met klem beweert dat de aarde over vier jaar zal vergaan, 21 december 2012, dat zegt hij. Omdat de Maya’s, de Egyptenaren en andere ouwe rakkers het zo in hun kalender hebben opgeschreven.
De aarde zal zich keren, de zeeën zullen 2500 meter stijgen, alle vulkanen barsten uit, de survivors zitten minstens vijf jaar in het donker zonder stroom.
‘Waarom zou je dan nog sparen?’, zegt Sylvain. ‘Mijn vrouw en ik, wij draaien er alles door. Zij heeft haar face- en borstlift afgebeld van zodra we ’t wisten. Met dat geld hebben we een boot gekocht en een lap grond op de Kilimanjaro, de enige veilige plek die nog zal overschieten. Maar of we daar dan zullen geraken? Want met een kompas ben je niks wanneer de aarde van koers verandert. Er komen ook hevige zonnestormen in 2012, dat heeft zelfs de Nasa voorspeld. En van zo’n storm alleen al slaat alles tilt’.

Ik weet wat u denkt. Maar stel nu eens, voor dertig seconden, dat Sylvain een beetje gelijk zou hebben. Dat we over pakweg vijf jaar naar de haaien gaan. Dat alle computergegevens zijn uitgewist, alle boeken en pennen verdronken. Dat we nog met een handjevol mensen op die koude bergtop zitten te bibberen. En dat alles weer van vooraf aan moet beginnen.
Wat hebben we dan nog om ons aan vast te klampen. Wat houdt ons wakker onder de gieren boven ons hoofd. Wat houdt de moed erin. Wat zegt ons dan nog: het moét.

Een goed verhaal toch?

donderdag 22 januari 2009

Puppy Love

Mevrouw Tijgermans zat onverschillig door het raam te staren, zoals zij de laatste dagen al vaker had gedaan. Blik op oneindig, uren lang naar buiten kijken. Die onverschilligheid.
Het was de ganse rotweek al miezerig geweest, geen zak op straat te beleven, de wereld lag er drassig bij. Binnen ronkte de kachel, want kachels kunnen spinnen als poezen maar bij hen heet dat ronken. En op de kachel stond een kippenbouillon te pruttelen die het huis met de geur van vet gevogelte vulde.
Voor het raam, in de kale perzikboom, hingen twee pimpelmezen aan een mezenbol te smullen. Onder de boom tippelde een roodborstje en een dikke merel sloop als een zwarte biljartbal door het natte gras.
De kippenbouillon liep over en siste op de kachel. Maar het deed mevrouw Tijgermans allemaal niets. Alles liet haar koud, het leek op winterdepressie. En achteraf denk je, was het dat maar geweest want winters en depressies zijn dingen die komen en dan weer voorbijgaan.

Ze rekte zich uit en stapte traag van het raam naar de voordeur, van de voordeur naar de achterdeur, van de achterdeur weer naar het raam. Zomaar, zonder iets te zoeken, geen hapje, geen drankje. Doelloos verdwalend in haar gedachten.
Ging er een deur voor haar open dan maakte zij geen aanstalten om naar buiten te glippen. Ze zat daar maar te zitten en begon in zichzelf te praten. Iets wat ze in die acht maanden tevoren nooit eerder had gedaan.
Haar stem klonk hees en slijmerig, ze deed je aan Tina Turner in A Private Dancer denken. En in haar ogen kwam die dromerige mengeling van torment en onbestemd verlangen. Iets religieus, iets opiaat, iets geils. Ze zuchtte geregeld.
Haar zusje Eufraat had allang opgegeven. Ze kwam niet meer vragen van: hey, zullen we iets gezelligs gaan doen? Zullen we nog eens in de linnenkast kruipen en in wat sokken gaan bijten, op het aanrecht springen en aan de borden likken, wat kranten versnipperen of in het bad gaan pissen?
Eufraat hield zich afzijdig. Ze begreep dat ze voor amusement op zichzelf aangewezen was en keek naar haar zus met een blik van: waarom?

En dan is het janken begonnen, dat eeuwige, onuitstaanbare janken, al tien dagen aan een stuk. Om verlossing uit de smart van het verlangen, van niet weten naar wie, naar wat en waarom. Niet weten dat je slechts speelbal bent van hormonale schommelingen en denken dat het aan jezelf, of aan iets hogers ligt. Dames weten wat ik bedoel.
Mevrouw Tijgermans loopt met haar buik over de vloer te schuren, staart omhoog, gat in de lucht. Alles in haar miauwt: help mij, neem mij, vervul mij toch, langs achteren liefst. Hartverscheurend om zien.
En toch wil ze niet naar buiten gaan. Alsof ze weet, als ik gepakt word dan is het gedaan met spelen. Dan ben ik geen poesje meer maar een kattin met liefdesverdriet. Een alleenstaande moeder met gezwollen buik, met katjes, en zorgen over tepelpijnen. Dan is de lol eraf. Dan verdwijnt onschuld en komen universele angst en twijfel.
Het janken begint bij het krieken van de dag, en stopt pas wanneer het laatste licht in huis uitgaat.

O jeugd, o tijd van smarten. Verliefd zijn en niet weten op wie. Van tevoren niet zien wie je zal beminnen. Van voren niet weten wie je langs achteren pakt.

donderdag 15 januari 2009

In de Gloria

Ik kwam eens in het hiernamaals terecht en op het eerste zicht maakte dat hiernamaals een aangename indruk.
Eerst moest je nog even bobslee rijden door een lange zwarte tunnel maar voor je daar kon over jammeren ging het licht aan en landde je netjes in een lumineus winkeltje, waar niets dan smetteloze orde heerste.
Wat meteen in dat winkeltje opviel: ik was er de enige klant, ik zat dus niet in de hel.
In het midden stond mooi centraal een massief eiken toonbank die veel weg had van de commode bij tante Annie die zij dan weer van een geheime minnaar had geërfd, waar ik u verder niets wil over zeggen. En achter die toonbank stond een vriendelijke winkelier in een witte schort te glimlachen. Hij had dan weer iets van mijn grootvader, even zwijgzaam, maar met een beter gebit. Geen vleugels.
“Mooi weer vandaag hé”, zei ik om het ijs te breken, want tenslotte zat je daar voor de eeuwigheid, je kon de toon niet positief genoeg zetten.
“Géén weer, is mooi weer”, glimlachte de winkelier.
Ik keek wat rond en zag aan de linkerkant een muur vol gouden bekers staan, bekers van winnaars, en aan de rechterkant hingen de medailles en de erelinten.
“Interessant, zei ik, zijn die allemaal voor mij?”.
Gezien de omstandigheid een meer dan logische vraag, en een geestige ook want je kunt natuurlijk niet geestig genoeg zijn in de eeuwigheid.
“Inderdaad, sprak de winkelier, die zijn allemaal voor u. U bent hier in de hemel. U kan hier zo vaak u wil naar de trofeeën kijken die u op aarde had willen verdienen”.
Ik nam een beker van een rek en las hardop: ‘Met dank aan martelares Masjenka voor het oplossen van het Irak probleem. Yours Osama&Obama’.
Op een andere beker stond: ‘Voor uw Recept tegen Aids, Kanker en Vogelgriep’. Op een andere: ‘Thanks for Feeding the World’ .
“Deze lijken mij al heel leuk, zei ik, zolang we die martelares maar kunnen schrappen, en die Osama&Obama”.
Er stonden zo wel honderd van die gepersonaliseerde bekers tegen de muur. Voor ‘het Allermooiste Gedicht’, voor ‘het Brengen van Rust&Vrede op Aarde’, ‘het Laten Zien der Blinden’, ‘het Laten Lopen der Lammen’, ‘het Laten Lachen der Bedroefden’, ‘het Afschaffen van Saai Werk’, voor ‘de Uitvinding der Anti-Machtspil’, voor ‘het Temperen der Voortplantingsdrang’, voor ‘Vrolijk Onderwijs’, ‘het Indijken der Tanderosie’ enzovoorts…
“U mag van elk drie stuks kiezen, zei de winkelier, drie bekers, drie erelinten, drie medailles die u overal mag dragen. En voor elk thema houden we om de negen dagen een Applaus Event. Op de dag van de Irakbeker bijvoorbeeld komen duizend Irakezen u bedanken en bezingen. Op de dag van de hongerbeker zijn het voornamelijk de Ethiopiërs, dan komen Sting en Bob Geldof voor u een liedje zingen”.
“Loopt Sting hier ook rond?”.
“Sting komt eraan, voor u het weet, komt hij kwelen. In afwachting moeten de Ethiopiërs het met Pavarotti doen. Maar deze heren hebben al zoveel applaus gekregen dat ze het nu een tijdje zonder kunnen stellen… Heeft u het assortiment erelinten en medailles al bekeken?”.

Ik nam het eerste het beste erelint en las: ‘To Masjenka, the Greatest Lover. From the Boys’.
Ik nam een medaille, die van de Orde der Jeneverbesjes kwam.
“Doe deze alvast in de winkelmand, zei ik, dat worden dan tenminste gezellige applauspartys”.
“Kijkt u eerst toch maar eens rustig rond”, zei de winkelier. “U heeft al de tijd. En vergist u zich niet. Lichamelijk genot valt hier niet meer te beleven, wij hebben geen lichamen meer. Ook vermoeidheid en pijn zijn verdwenen, maar u kan bijvoorbeeld van geen Jenevertje meer genieten. U krijgt enkel applaus. Sommigen raken daar teut genoeg van hoor”.

Ik begon nerveus naar de uitgang te zoeken maar zag er geen. En op dat ogenblik voelde ik een bliksemflits door de winkelvitrine en zag ik een fotograaf, die deze foto nam.

donderdag 8 januari 2009

A West Side Story

Op een dag in december vraagt iemand ‘Ga je mee naar New York?’ en ik zeg stomweg ja. Vraag me niet meer waarom, ’t is al twintig jaar geleden. Oh ja, ik weet het weer, het was een hele mooie jongen die het vroeg.
En daar zaten we dan on Broadway Manhattan in een leeg appartementje van een kennis, en we deden alles wat een jongen en een meisje in Manhattan zoal kunnen doen, behalve aan mekaar likken. Dat deden we dan weer veel te weinig.
Verpletterd worden in de subway, omver gelopen op Time Square door vluchtend schorremorrie, indigestie vreten in Chinatown. Vier dollar betalen voor een fletse Corona, scheldtirades van oververhitte cab drivers ondergaan. Voor een Bakery Store naar gifgroene, cyaankaliblauwe en fluogele taarten staan kijken en naar de verkoopster met het karamelsoezenkapsel, een pièce montée op haar hoofd.
Aanschuiven bij het Moma en bij de conceptuelen in je broek doen omdat je het toilet niet vindt. Dames in bontjas zien paraderen on Fifth Avenue en lijmsnuivende hobo's zien bedelen daar vlak om de hoek. Raquel Welsh op het voetpad kruisen en vaststellen dat ze zelfs op haar haklaarsjes toch wel een zeer klein dametje is. Een musical zien, hard applaudisseren en toch denken: is that all there is?
’s Nachts Vodka bij de Viëtnamees gaan halen want alles blijft open on Broadway en je slaapt toch niet. Overal sirenes die loeien en loeien, a city that never sleeps, en jij ook niet dus.
Een ganse nacht met twee onbetaalbare wijntjes passeren in een jazzclub in Greenwich waar de black waitress veel mooier zingt dan de witte vedette. Toekijken hoe een Japanner in een Lacoste mohairtje de pianist omkoopt. Aanhoren hoe vals hij My Way zingt.
Op een coctail party uitgenodigd worden, chips vreten die je in een marshmallow dip moet doppen, champaign drinken, glimlachen en denken: is that all there is? Maar eerst uren verloren rijden met de taxi om het adres te vinden want de straten van de West Side hebben maar weinig namen. Een brede weg noemen ze daar Broadway, een weg die naast het park loopt is een Park Avenue, maar verder hebben straten er nummers en die nummers moet je duidelijk opschrijven voor in het donker.
En dan zet men je na zo’n party weer bij je building af, je haalt de sleutelbos al uit je jaszak want er zitten maar liefst vijf sloten op die stalen deur van het appartement, dat wordt nog even sleutelen.
Er ligt een dikke zwarte dame in de lift met een selder op haar buik en een bosje prei tussen haar benen. De lift ruikt zwaar naar de drank.
‘Are you all right mam?’, vraag je.
‘I guess I am, reutelt ze, I just keep having this feeling of going up and down’.
Dat is dan de eerste keer in New York dat je moet lachen.

’s Anderendaags, die jongen ziet er al veel minder mooi uit en ik ben een zombie, zegt hij: ‘Laten we vandaag eens naar het vrijheidsstandbeeld varen en eerst even bij het WTC stoppen om naar de bovenste verdieping te gaan’.
‘Vaar jij maar rustig alleen Popeye, zeg ik, ik hoef dat vrijheidsstandbeeld niet te zien en dat hele WTC kan me gestolen worden’.
‘Wat wil jij dan doen?’, vraagt hij met iets dat op verwijt lijkt in zijn ogen.
‘Rusten, zeg ik, een dagje alleen zijn’.
En ook dàt begrijpt hij dan niet.

donderdag 1 januari 2009

Engelenpis

Iedere donderdagavond was er repetitie, en op zondagmorgen zongen we de hoogmis.
Dan stormden we met ons twaalftal, tien jongens en twee meisjes, de sacristie binnen waar onze witte pijtjes hingen en waar de gezegende kast met de miswijn en de hosties stond.
Meestal vergat de koster die kast op slot te doen, een vitale fout, want wij sloegen altijd even goddeloos toe. We namen elk een geut miswijn, die was lekker zoet, en we propten onze mond vol hosties. Ik heb toen zoveel hosties gevreten dat ik levenslang gezalfd ben vanbinnen. Enkel Carla Stockmans en Freddy Verstrepen deden niet mee, die waren van zichzelf al heiliger dan de paus, die kakten wierookwolkjes.
Bartje Bogaerts was zonder twijfel onze leider. Hij verstond Latijn, hij was degene die het meeste durfde, het haantje de voorste, en ik zal het maar meteen toegeven: hij was mijn held en ik zijn heldin, ook al scheelden we aanzienlijk in jaren. Hij was bijna dertien, ik amper negen.
Bartje was lang, mager en bleek en hij had de blik van een ziek vogeltje, een droevige duif. Maar jongens wat een temperament, en wat een stem. Wanneer hij solo zong dan hoorde je geen kuchje meer in de kerk, dan hoorde iedereen een engel zingen. Daardoor maakte hij ons koor beroemd, we traden hier en daar al eens op in een bejaardentehuis of in andere kerken, we kwamen met onze hoogmis zelfs op t.v.
Op een zaterdagmorgen, vlak voor de begrafenis van de burgemeester, we hadden de fles miswijn tot op de bodem leeg getutterd en de kurkentrekker voor de andere flessen was zoek. De burgemeester was al binnengedragen, de koster was al vier keer komen zien waar we bleven, er was paniek. “Zie je wel! Dat is jullie straf”, riep Carla Stockmans. Maar toen schortte Bartje zijn pijtje op, pakte de lege fles en zei “ Ik pis hier wel wat wijn in”. Ik mocht de fles vasthouden.
Voor de consecratie gaf Bartje weer a capella kippenvel met zijn Pie Jésu en wij vielen tweestemmig in.
Meneer pastoor nam de gouden kelk met pis in zijn plechtige handen, hief haar ten hemel en sprak: “Dit is de kelk van mijn bloed, van het nieuwe-en altijddurende verbond, dat voor u en voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden”.
Het belletje rinkelde. Hij nam een slok, en kuchte. Hij gaf de kelk aarzelend door aan de onderpastoor. Het was nog de tijd waarin de kerk goed boerde en pastoors niet alleen hoefden te drinken achter hun altaar. Wij stonden achter het altaar opgesteld, we konden hun gezichten niet zien, maar zelfs Carla en Freddy kregen de slappe lach.
“Wie heeft dit gedaan!”, brulde meneer pastoor na de dienst in de sacristie. Ik weet wie het níet gedaan heeft, dat zijn Freddy en Carla, maar alle anderen zullen branden in de hel als ze niet opbiechten wie de dader is. Gij Masja, zegt gij mij eens wie het was!”.
Er was geen ontkomen aan. Iémand moest hangen.
“Het was Jezus, meneer pastoor… In de mis hebt ge gepreekt dat we moeten geloven omdat Jezus water in wijn verandert. Misschien wou Jezus eens wijn in water veranderen, en is het een beetje mislukt”.
Je bent heldin of je bent het niet. Bartje keek mij dankbaar aan, met zoveel bewondering in zijn duivenoogjes als ik er nadien nooit meer in een mannenoog heb gezien.

Twee seizoenen later kreeg hij de baard in de keel. Hij zong niet langer als een engel maar als een sterveling.
En vanaf die dag, vanaf die baard in zijn keel wist ik : hij heeft mij niet meer nodig.
Het deed eventjes pijn, maar daarna liet ik hem los, en is hij voorgoed uit mijn hoofd gefladderd.
Nu ja… voorgoed?

Lieve mensen, allemaal liefde en gezondheid toegewenst in het nieuwe jaar!