donderdag 31 juli 2008

Café De Wachtzaal

Soms word ik zo moe van niet te weten wat het leven is. Ik weet dat het slechts een droom is, een dwarreling, een dwaling en dat wij bange schaduwen zijn, ter dood veroordeelden die met z’n allen spelen dat de executie nooit komt. Dat is alles wat ik weet. Maar ik blijf altijd hopen dat ik fout ben.

“Wordt u daar ook soms zo moe van, van niet te weten wat het leven is?”, vroeg ik aan de man aan de toog.
Ik stelde die vraag omdat hij er uitzag als iemand die met rust gelaten wilde worden, een beetje als ik. Maar als je met rust gelaten wil worden ga je beter niet aan de toog zitten.
“Hoe bedoelt u?”, vroeg hij na een korte pauze.
“Ik bedoel dat je nog in zoveel koffiedik mag kijken als je wil, in handpalmen, telescopen of dromen, maar dat je nooit weet of je de morgen nog haalt. En van je geliefden weet je ’t ook niet. Dat is nog het vermoeiendst van al”.
“Drinkt u iets?” vroeg hij.
“Dank u, liever niet, ik zit op een lift te wachten en heb mijn koffie nog niet op. Ik wou gewoon weten of u daar ook moe van wordt. Ik wel ziet u. Het komt met vlagen maar het mat af”.
“Ik heb ook van die vlagen, zei hij, maar waar ik echt moe van wordt dat is van wat het leven wél is. Toen mijn zoon geboren werd, wist ik dat hij niet van mij was. Maar dat kind wàs er en ik was zot van mijn vrouw. Ik heb altijd gedaan alsof hij van mij was, vijftien jaar komedie. Vanmorgen zei hij dat ik een vorte klootzak ben. ’t Ging om een onnozelheid, iets over nieuwe sportschoenen. Maar hij zei het met zoveel haat, het kwam van diep”.
“Ach, pubers, hij weet niet eens wat hij zegt”.
“Maar dat is het juist, riep de man, dat je wéét wat er gaat komen. Na de apenstreken komen de meisjes en na de meisjes de kinderen en dan begint het spel weer van vooraf aan. De pampers, het speelgoed, de leningen, de leugen. Terwijl ik liefst van al alleen in een hutje zou zitten, maar mijn enige hut is dit café”.

Toen kwam mijn lift eraan en wij zegden dank u voor het gesprek en tot ziens.



maandag 28 juli 2008

Nothing compares to U

Gentse Fieste en ik liet me met de volkslava door de straten spuien. Tussen drie levende standbeelden stond een menselijke biljartbal te jumpen op klavecimbelmuziek. Ik stond erbij en ik keek ernaar en hij kwam op me af gejumpt.
“Kom hier schat, ken je me niet meer, ik ben het, Miranda!”.
In de lagere school had ik met Miranda nog eenzelfde bank moeten delen. Toen we twaalf waren liepen onze wegen onherroepelijk uiteen maar ik bleef haar op het lijf lopen. Het leven is een merkwaardige routeplanner.
Ze omhelsde me vurig en kuste me als een puppy, iets te hartelijk voor iemand die ooit kauwgom in mijn haar plakte. Sommige dingen blijven zeer doen.
“Ge zijt nog geen haar veranderd”, kirde ze
“Dat kan ik van u niet direct zeggen”, lachte ik en streelde teder over haar bezwete kaalkopje. Want ik dacht nog, misschien krijgt ze chemo. Kaalhoofdigheid is allang geen mannelijk privilege meer, ze hangt ons allemaal boven het hoofd.
“Cool hé, zei ze, mijn vriend heeft mijn haar afgeschoren. Hij vindt dat ik op Sinéad o Connor lijk, wij zijn hevige fans van Sinéad”.
Ik was eventjes sprakeloos maar ik dacht, so what, ik ben wel fan van Bach en die is nog veel langer uit de mode.
“Kom we gaan Duvels drinken”, zei ze en sleurde me mee naar een heavy metal terras.
“Ik heb hier met mijn vriend afgesproken , zo kunt ge hem eens zien, hij is keiknap”.
Haar vriend kwam niet opdagen en mijn oren stonden op de rand van het springen. Ik nam afscheid van Miranda die al jumpend des duivelse liters binnen kapte.

Bij zonsopgang zag ik haar op Sint-Jacobs zwalpen. Haar ogen stonden raar. Ze was haar portefeuille kwijt en had haar vriend zien tongzoenen met een vrouw met haar tot op haar getattoueerde bilnaad. Hij was waarschijnlijk van fanclub veranderd. Miranda had een pilletje genomen om het leven rose te blijven zien. Ze zag krijtwit en lalde bizar. Uit haar mond kwam iets dat op schuim leek maar dat geen bierschuim was. Ze jumpte niet meer, ze shakete.
Ik hijste haar in een taxi waar drie verplegers haar moesten uittakelen. Nog voor de dichtst bijzijnde kliniek had zij de parallelle wereld al bereikt.
“Wat heeft uw vriend geslikt, vroeg een dokter, wat is zijn familienaam en mutualiteit?”.
“Miranda”, was al wat ik kon zeggen.

Ik legde mijn telefoonnummer op haar kopkussen en een kus op haar bolletje.
Ik heb haar nooit nog gehoord of gezien.


.

zaterdag 26 juli 2008

Drastisch démarreren

Verleden week is het pakje gearriveerd dat ik in China had besteld. Eindelijk, ik heb er zes maand op gewacht. Er zitten geheime kruiden in voor thee waar je langer van leeft. Men mag er slechts één kopje per dag van drinken, in kleine slokjes verdeeld over de dag. Men wordt er ook knapper van, sneller van geest. Tsjang Won Ping werd er zo oud en wijs van dat hij zich op zijn tweehonderdste verjaardag verhing. ’t Was welletjes geweest met theedrinken.

Ik zette meteen een ganse pot en dronk hem leeg, in kleine kopjes verdeeld over de dag. Met lang leven kan je niet drastisch genoeg beginnen. De eerste dagen gebeurde er niets, behalve dat ik vaker moest plassen maar of dat nu een teken van jeugd is?
Gisteren gebeurde het. Ik voelde het al toen ik opstond. Ik was slimmer geworden. Nog voor ik de rolluiken optrok wist ik, dit wordt een dag vol gedonder. En zo geschiedde. In ons dorp is zelfs een huis uitgebliksemd. De boeren waren wel content met al die regen na de droogte.
Maar ook in mijn kop kwam er gedonder. Ik hoorde een stem die zei:
“Wat zit je hier eigenlijk te doen, meisje met je blogje. Sigaretjes te roken en woordjes te typen die niemand leest. Alleen je beste vrienden dan maar die weten toch al wie je bent”.

Ik ging plassen. Maar zelfs op de pot wou de stem niet zwijgen.
“Zou je niet beter eens iets nuttigs typen, zei ze, iets waar de mensheid echt wat aan heeft?"
“Waar heeft de mensheid echt wat aan?” vroeg ik.
“Aan sport bijvoorbeeld. Je hoort toch hoe stil het is in de straat. Ze zitten allemaal naar de koers te kijken”.

Ik zette de televisie aan en zag veel mannen fietsen op zeven kanalen. Ze zagen er allemaal hetzelfde uit, daarom droegen ze een nummer. Ze hadden daar ook een stem die riep:
“Kijk mensen, kijk dat toch eens aan, hij richt die gespierde billen uit het zadel Hij gaat eindelijk démarreren. Gaat hij démarreren? Néén. Hij démarreert niet, hij zet zich weer neer. Jammer, een gemiste kans”.

En toen, toen wist ik het. Na een leven van onbezoldigd aanmodderen met woorden wist ik het. Ik word sportjournalist. Want wat is er makkelijker dan gewoon te zeggen wat je ziet?
En ik zou eindelijk eens aan iemand kunnen vragen:
“Je gespierde billen uit het zadel lichten en weer gaan zitten terwijl je een gedroomde kans krijgt om te démarreren. Waarom? Moest je een scheet laten misschien?”.

donderdag 24 juli 2008

Dag zee en tot ziens!

Aan het Noordzeestrand ligt veel zand om in te spelen, schelpjes en prullaria om kastelen te versieren. Er zijn duinen om in te schuilen voor de blikken van de mens, om je broek in af te steken en je gat te tonen aan de hemel. Je kan er heerlijk naar beneden rollen en weer boven klimmen, een beetje gelijk Sysifus maar dan zonder straf of pijn. Het zand aan het Noordzeestrand is pijnloos en schokvrij.

Er zijn wel een paar zaken waar je beter niet intrapt. Glasscherven bijvoorbeeld, kwallen, roeste ijzers, pek en stront. Maar zo is het leven, dat je altijd een beetje moet zien waar je je stappen zet. Je kan ook lekker risicoloos blijven liggen natuurlijk, als een walrus soezen in de zon. Maar je kan ook dartel langs de branding rennen, ongeremde kilometers, zover het van het baasje mag.

Als ze goed geluimd is, laat de zee je door haar golven klieven, zonder kieuwen, zonder staart. Ze wiegt je zachtjes heen en weer, ze onttrekt je aan de zwaartekracht zoals goed geluimde moeders doen.

En het mooist van al dat is haar tij. Je weet dat het van de maan komt maar de maan is nergens te bespeuren. Je denkt, het is de zee die onze sandwich op wil eten en je vergeeft het haar.
Je vergeeft haar alles, je bent eindeloos dankbaar want ze geeft je iets wat je op het land totaal verloren was.

woensdag 23 juli 2008

Kabouter Blog

Hij komt al in geen eeuwigheid meer, de kabouter aan het voeteind van mijn bed. Toen de eerste reus in mijn leven en mijn bed verscheen zei hij, ‘two is company, three is a crowd’. Hij sprak vloeiend Engels en kwam nooit meer terug.
Ik heb ze één voor één het bed uitgeschopt, die reuzen. Niets is lastiger dan de slaap af te wachten met een ronkende reus in je bed.

Lang geleden, echt heel erg lang geleden, stond ik met mijn opa bij de rabarberstruik. Ik deed dat graag, met opa bij de rabarber staan. Hij brak dan een stengel af, pelde de bast eraf en wachtte tot ik erin beet. En iedere keer zei hij: “Als ge zuur kijkt en de kerkklok slaat , blijft uw lief gezichteken altijd zo zuur staan. En dat zien de mannekes niet graag”.
“Hoe weet gij dat pépé?”, vroeg ik dan.
“Ik weet dat van de kabouter die onder de rabarber woont”
“Hoe ziet die kabouter eruit pépé?”
“Een beetje gelijk mij maar dan in ’t klein”
“Draagt hij ook een klak?”
“Een rooie, zei pépé, en hij sjiekt ook toebak”.

Iedere zomer hadden we hetzelfde gesprek bij de rabarberstruik, pépé en ik. Ons eigenste kleine moment.
Het is vandaag precies honderd vijfenvijftig jaar geleden dat hij nog rabarber voor mij plukte.
Ik ben nu honderd tachtig en heb miljoenen kilometers geleefd, in duizend bedden geslapen in honderd landen.

Ik kijk nog altijd onder de rabarberstruik en naar het voeteind van mijn bed.

maandag 21 juli 2008

Monsieur Cannibale

Vanmiddag werd er kordaat aan mijn deur geklopt. Goed volk, dacht ik want alleen vrienden onthouden dat mijn deurbel al acht jaar kapot is. Daarom durfde ik in pyjama opendoen. Vandaag was nationale feestag, een dag voor totale anarchie, een echte pyjamadag.

Voor mijn drempel stond een zwarte medemens in de motregen te glimlachen:
“N’ayez pas peur madame. Je ne vous mangerai pas”.
« Vous n’avez pas l’air d’un cannibale », lachte ik terug.
« Merci madame », zei hij met een grijns van begrip en keek nederig naar zijn schoenen.
Een wakkere Kongolees met intelligente oogopslag die op de Vlaamse boerenbuiten in het Frans met boekjes komt leuren om zijn studies te betalen. Faut le faire. Ik wilde mij meteen bij hem excuseren voor Leopold II, voor de missionarissen en voor Jef Geeraerts die negerinnentepels afsabbelden. Voor het kruis waarmee we hen opgezadeld hebben nadat we hun natuurgoden lynchten en in één adem ook de helft van hun bevolking. Voor de kwalijke reputatie die ze van ons kregen. Het beste middel om een volk eronder te krijgen is hen zwart te maken bij de publieke opinie. Er barbaren van maken, luiaards, menseneters. De Romeinen hebben het met de Kelten gedaan, de Spanjolen met de Inca’s, de Belgen met hen.

“J’achèterai bien un petit livre”, was het enige dat ik uit mijn strot kreeg.
Ik legde drie stukken van twee euro in zijn hand. Hij keek ernaar en lachte weer:
“Merci infiniment madame”. Hij boog drie keer onderdanig het hoofd, gelijk het negertje van de missiespaarpotjes uit mijn jeugd.
Het brak mijn hart.

zondag 20 juli 2008

Kamer 226

Op het dansfeest voor de vrede liep een jongen die al meer geleefd had dan zijn jonge jaren. Hij was knap en maakte meer indruk dan het salsa orkest.
Zijn handdruk was warm en welgemeend, hij maakte met iedereen een praatje zonder onderscheid in geslacht of lelijkheidsgraad en liet tussendoor een meisje roteren rond haar as.
Hij was geen pirouettedraaier, hij sprak met weinig woorden en een kwinkslag in een directe lijn tot het hart. Zijn ogen hadden nog dat schalkse van een kleuter dat vrouwen doet smelten en dat van andere mannen gedoofde vulkanen maakt, houterige harken, zuilen van zout. Prozakkers. Toch stoorde hij hen niet, hij stoorde niemand, hij bracht niets dan schwung en het gevoel dat we minder banaal waren dan we dachten. Hij fladderde en raakte ons voor een seconde met zijn discrete vleugels aan. Hij deelde minuscule electroshockjes uit.
Ik sloeg hem van de zijlijn gade en verloor hem uit het oog. Plots stond hij naast me met een schetsboek en zei: “Kijk, deze tekeningen heb ik gemaakt”.
Ik keek terwijl hij bladerde en zag geen spatje kleur, alleen maar schetsen in zwarte inkt, zwarter dan zwart. Eerst leek het op een kladboek met doorstreepte probeersels tot er ineens een perfect portret te voorschijn kwam en op de laatste bladzijde een naakte slapende man met uit zijn buik een navelstreng die tot aan de bladrand reikte.

“Hier lig ik”, zei hij met zijn tanden bloot. “De man die opnieuw geboren wordt”.
Hij ging zijn boek aan iedereen tonen die kijken wou , bijna niemand weigerde want men had toch niets beters te doen. Het had ook niets opschepperigs, er was niks arty farty aan. Het leek doodnormaal dat een herboren mens zijn zelfportret kwam tonen, iedereen was er tevreden mee. Daarna maakte hij de meisjes weer gelukkig met zijn salsa pasjes en de jongens met zijn ad rems.
Wat een verrukkelijk wezen dacht ik, sans complexe en toch voornaam, goeie tekenaar, geestige danser, prettige prater, een gelukkig mens. Misschien dat genade op aarde toch bestaat?

Rond middernacht zag ik hem bij de biertent staan babbelen. De bandleader kondigde de laatste salsa aan. La última canzión.
Toen deed ik iets wat ik nog met geen enkele man had gedaan. Ik snelde naar hem toe, scharrelde naar zijn hand en trok hem weg uit zijn gesprek.
“Kom, we gaan dansen, ’t is de laatste dans”.
Voor mijn dood wilde ik weten hoe het voelt om met een natuurkracht op eenzelfde hartslag te swingen. Laatste kans, je weet maar nooit.
“Ja, kom, we dansen”, lachte hij en we baanden ons een weg door het publiek.
Er kwam een heel mooi meisje naar ons toe, het meisje waar hij het vaakst mee gedanst had. Ze lachte lief en zei hem dat het de hoogste tijd was om te gaan.

Hij keek me aan, haalde zijn schouders op en zei, sorry, mijn zus geeft me een lift naar huis. We moeten nog naar Kortenberg.
Ik vroeg: “ Woon je dan zo ver? In Kortenberg?”
Hij zei ja, kamer 226, afdeling ambulante patiënten.

zaterdag 19 juli 2008

A Blogmurder Mystery Case


Waarom ik hier sta?

Ik heb een vriend die heel mooi kan bloggen, hij doet het drie keer in de week, hij zit over de honderd hits per dag. Geen onderwerp is hem te hoog gegrepen en hij haalt ook nergens zijn neus voor op. Hij fabuleert even eloquent en elegant over de tondelzwam als over Sturm und Drang, over de Unheimlichkeit van gele kermiseendjes als over Diderot de Balzac.
Vele mensen mailen hem comments onder echte of valse namen, ze veranderen soms van geslacht en maken intelligente grapjes, ze zeggen hoe geraakt ze zijn of hoe oneens maar nooit zonder esprit en altijd met respect.

Het leven op zijn blogspot ging zijn geestige gangetje aan een lekker tempo, tot Gérard ten scherme verscheen. Gérard was alles behalve bondig. Belezen en scherp dat wel, maar kernachtigheid was niet zijn ding. Hij was niet vies van plagiaten en citaten in zijn comments, ieder woord bij hem stond zonder bronvermelding tussen aanhalingstekens. Ja, zo kunt u het ook, ik hoor het u denken. Een Vlaamse James Joyce leek hij, sterker nog, hij kende de favoriete biersoort van mijn vriend want op een dag schreef hij: “Als je raadt wie ik hier parafraseer kom ik een fles Orval op je stoep zetten”.
Gierig, dat ook nog.

“Zijt gij Gérard?” vroeg mijn vriend mij op een keer, hij vroeg het eigenlijk aan iedereen.
“Natuurlijk niet, lachte ik, dat ziet ge toch aan de schrijfstijl, ik gebruik vier keer minder woorden en zelden die van een ander.”

Gérard bleef maar reageren met zijn intellectuele overbelasting die veel scrolling en concentratie vroeg. Zijn toon werd alsmaar grimmiger, hij haalde al eens een persoonlijke veeg uit de pan naar boven, een literaire weliswaar maar zelfs de mooiste zin ter wereld kan een wapen zijn. Het hangt er maar van af hoe je hem plaatst.
Uit zijn pikerende syntaxis bleek Gérard niet alleen een intieme bekende te zijn maar ook nog eens een verbolgen bekende met een nijdig angeltje.
Ik zweer u, geen blogbezoeker die zich niet suf piekerde over zijn profiel. Onze vriend sliep na elk artikel dat hij blogde weer slechter, maar hij behield zijn cool. Hij feliciteerde Gérard telkens beleefd met de eruditie van zijn comments maar hij dacht in zijn binnenste, lafaard, stop met dat anonieme gestalk, ge maakt mij gek.

Het ging van kwaad naar erger. In iedere kennis die hij ontmoette begon hij Gérard te zien, waar hij ook kwam, in het theater, in de supermarkt, bij de fietsenmaker om de hoek, in iedere blik een literaire grijns, in ieder woord een quote. Hij droomde 's nachts dat hij hem zelf was. Hij kwam nergens meer en viel aan blogvrees ten prooi. Want Gérard die liet zich alsmaar verder gaan. Op de duur drukte hij zich uit als een zatte Camus die tussen aanhalingstekens tegen Sartre zou zeggen, natuurlijk zijt ge existentialist, ge ziet zo scheel als een otter. Zo grof dus, dat ik moest ingrijpen. Ik schreef:
“Een grote bek opzetten tegen iemand die je kent en die niet weet wie je bent is spooky en goedkoop. Kom op míjn blog maar eens bluffen met uw naamloos citatengepook..”

Daarom sta ik hier dus. Als een woordensamouraï te wachten op een virtueel duel. Met vers geslepen stijlfiguren, adequate adjectieven, puntige punctuaties en panache. En garde, gelijk Cyrano de Bergerac,
“j’ouvre la ligne, je la bouche,
tiens bien ta broche, Laridon !
A la fin de l’envoie, je touche. »

Heeft iemand nog van Gérard gehoord?




donderdag 17 juli 2008

You're very welcome to Waldolalah

beste bezoeker,
nog eventjes geduld alstublieft, blijf aan de lijn ook al is ze bezet, u wordt zo dadelijk geholpen

voor boeiende onzin, druk 1
voor vervormde levensverhalen, druk 2
voor kunst is krijgen, druk 3
voor stortingen, druk 4
voor spreuk van de dag, druk 5

.....

u drukte 5
gefeliciteerd met uw keuze.
Want de spreuk van de dag is vandaag een citaat van Oson Welles in het Frans:
"Je n'aime pas le mot 'professionnel'. C'est quoi ça, professionnel? Je préfère dire, je suis un amateur. Amateur, c'est l'amour."

Wij wensen u nog een prettige nacht en kijken uit naar uw volgend bezoek.